ECLI:NL:CRVB:2019:967
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van bijstandsbedrag en aflossingsverplichtingen van appellant
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellant, die in financiële problemen verkeerde, had hoger beroep ingesteld tegen de terugvordering van een bijstandsbedrag van € 81.474,94 door het college van burgemeester en wethouders van Roermond. Deze terugvordering was gebaseerd op bijstandsverlening die was verstrekt op grond van de Algemene bijstandswet en de Wet werk en bijstand (WWB) over een periode van bijna zeven jaar. De appellant had in het verleden een voorstel gedaan om een deel van de schuld in één keer af te lossen, maar dit was niet volledig uitgevoerd.
De Raad heeft vastgesteld dat de appellant nog steeds een bedrag van € 11.212,89 aan het college verschuldigd was. Appellant voerde aan dat de terugvordering onaanvaardbare financiële en sociale gevolgen voor hem had, gezien zijn leeftijd, gezondheid en minimum inkomen. De Raad oordeelde echter dat er geen dringende redenen waren om van de vordering af te zien. De rechtbank had terecht geoordeeld dat appellant geen bijzondere omstandigheden had aangetoond die aanleiding zouden moeten geven om de terugvordering te heroverwegen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde.
De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van bijstandsontvangers en de mogelijkheden voor terugvordering door gemeenten, zelfs in situaties van financiële moeilijkheden, mits de ontvanger in staat is om aan zijn aflossingsverplichtingen te voldoen.