ECLI:NL:CRVB:2019:960
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van psychische klachten en arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellant, die zich op 27 mei 2013 ziek meldde met psychische klachten, had een aanvraag ingediend op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De verzekeringsarts concludeerde dat appellant niet meer geschikt was voor zijn laatst verrichte werk, maar wel belastbaar was met inachtneming van bepaalde beperkingen. De arbeidsdeskundige stelde dat appellant nog meer dan 100% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. Het Uwv verklaarde bij besluit van 14 april 2015 dat appellant geen recht had op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
Appellant ging in beroep tegen dit besluit, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. De rechtbank oordeelde dat de medische beoordeling door de verzekeringsartsen van het Uwv niet onjuist of onzorgvuldig was en dat de beperkingen van appellant correct waren vastgelegd. In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn psychische klachten waren onderschat, maar de Raad oordeelde dat er geen nieuwe gronden waren aangevoerd die dit konden onderbouwen. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.