ECLI:NL:CRVB:2019:960

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 maart 2019
Publicatiedatum
21 maart 2019
Zaaknummer
16/2078 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van psychische klachten en arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellant, die zich op 27 mei 2013 ziek meldde met psychische klachten, had een aanvraag ingediend op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De verzekeringsarts concludeerde dat appellant niet meer geschikt was voor zijn laatst verrichte werk, maar wel belastbaar was met inachtneming van bepaalde beperkingen. De arbeidsdeskundige stelde dat appellant nog meer dan 100% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. Het Uwv verklaarde bij besluit van 14 april 2015 dat appellant geen recht had op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was.

Appellant ging in beroep tegen dit besluit, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. De rechtbank oordeelde dat de medische beoordeling door de verzekeringsartsen van het Uwv niet onjuist of onzorgvuldig was en dat de beperkingen van appellant correct waren vastgelegd. In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn psychische klachten waren onderschat, maar de Raad oordeelde dat er geen nieuwe gronden waren aangevoerd die dit konden onderbouwen. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16.2078 WIA

Datum uitspraak: 21 maart 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
23 februari 2016, 15/7603 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.A.U. Juchter van Bergen Quast, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 februari 2019. Appellant en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.J.F. Bär.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als verkoper in een kledingzaak voor 34,18 uur per week. Op 27 mei 2013 heeft hij zich ziek gemeld met psychische klachten. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft een psychiater op 28 januari 2015 een expertiserapport uitgebracht en heeft appellant op 24 maart 2015 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk, maar heeft appellant wel belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 24 maart 2015. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog (meer dan) 100% van zijn zogeheten maatmaninkomen kan verdienen. Bij besluit van 14 april 2015 heeft het Uwv vervolgens vastgesteld dat appellant met ingang van 25 mei 2015 geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 16 september 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in wat appellant heeft aangevoerd geen aanleiding gezien om aan te nemen dat de medische beoordeling door de verzekeringsartsen van het Uwv onjuist of onzorgvuldig is geweest of dat de beperkingen van appellant niet juist zijn vastgelegd in de FML. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de verzekeringsartsen hun standpunt inzichtelijk gemotiveerd. Met de psychische klachten is rekening gehouden. Uit de psychiatrische expertise van 28 januari 2015 blijkt niet van depressieve verschijnselen en volgens de expertisepsychiater heeft appellant geen ernstige beperkingen. Bij haar oordeel heeft de rechtbank betrokken dat appellant in beroep geen medische gegevens heeft ingebracht ter onderbouwing van zijn standpunt dat zijn klachten zijn onderschat. Uitgaande van de juistheid van de medische beoordeling, is de rechtbank van oordeel dat de functies die aan de schatting ten grondslag liggen in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de uit zijn psychische klachten voortvloeiende beperkingen zijn onderschat.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA is de verzekerde gedeeltelijk arbeidsongeschikt als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
4.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd vormt geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Er is geen aanknopingspunt voor het oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de psychische klachten en de daaruit voortkomende beperkingen op de datum in geding heeft onderschat. De rechtbank heeft de gronden van beroep in de aangevallen uitspraak voldoende gemotiveerd besproken. De overwegingen 4.4 en 6 van de aangevallen uitspraak worden geheel onderschreven. In hoger beroep heeft appellant geen nieuwe gronden aangevoerd. Ook in hoger beroep heeft appellant geen medische informatie overgelegd die zijn standpunt kan onderbouwen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn medische situatie onjuist heeft ingeschat.
4.3.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn.
5. De overwegingen 4.2 en 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van O.V. Vries als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2019.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) O.V. Vries

VC