ECLI:NL:CRVB:2019:942

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 maart 2019
Publicatiedatum
20 maart 2019
Zaaknummer
17/3635 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid van functies na psychische klachten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die als medewerker in de tuinbouw werkte, had zich in 2006 ziek gemeld vanwege psychische klachten. Na een herbeoordeling door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) werd vastgesteld dat appellante met ingang van 25 november 2015 niet meer arbeidsongeschikt was. Dit besluit werd door appellante bestreden, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. Appellante stelde dat onvoldoende rekening was gehouden met haar psychische problematiek, waaronder PTSS en paniekstoornissen, en verzocht om een onafhankelijke deskundige. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen de beperkingen van appellante correct hadden ingeschat. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij werd geoordeeld dat appellante in staat was om de geselecteerde functies te vervullen, ondanks haar psychische klachten. De Raad zag geen aanleiding voor het inschakelen van een onafhankelijke deskundige en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

17/3635 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
12 april 2017, 16/3155 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 14 maart 2019
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R. Küçükünal, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 januari 2019. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Küçükünal. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W. de Rooy-Bal.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was laatstelijk werkzaam als medewerker tuinbouw (tomateninpakster) voor
ongeveer 44 uur per week. Op 27 november 2006 heeft zij zich ziek gemeld voor haar werkzaamheden wegens psychische klachten. Appellante ontving op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Bij besluit van 24 november 2008 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante met ingang van deze datum recht is ontstaan op een loongerelateerde WGA-uitkering gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij besluit van 22 december 2008 heeft het Uwv aan appellante medegedeeld dat de loongerelateerde WGA-uitkering eindigt op 21 januari 2009 en dat zij vanaf die datum recht heeft op een WGA-loonaanvullingsuitkering.
1.2.
In het kader van een herbeoordeling heeft een verzekeringsarts appellante op 24 juni 2015
onderzocht. Deze arts heeft de mogelijkheden en beperkingen van appellante weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 24 juni 2015. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens drie functies geselecteerd en op basis daarvan de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 0%. Bij besluit van 24 september 2015 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante met ingang van 25 november 2015 geen recht meer heeft op een
WGA-loonaanvullingsuitkering, omdat appellante vanaf die datum niet meer
arbeidsongeschikt is.
1.3.
Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij beslissing op bezwaar
(bestreden besluit) van 12 april 2016 ongegrond verklaard. De rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van
29 februari 2016 onderscheidenlijk 11 april 2016 liggen aan dit besluit ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag ligt. Volgens de rechtbank heeft het Uwv geen aanleiding hoeven te zien, naast de door appellante in bezwaar overgelegde gegevens, nadere informatie op te vragen bij de behandelend sector. Er was recente informatie van een verpleegkundig specialist GGZ in het dossier aanwezig en volgens de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep deze informatie kenbaar bij de beoordeling betrokken.
Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep afdoende heeft gemotiveerd dat wat appellante in beroep heeft aangevoerd geen aanknopingspunten geeft voor het aannemen van meer beperkingen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv in de FML voldoende beperkingen aangenomen voor de door de behandelend sector vermelde (psychische) pathologie. Uitgaande van de juistheid van de FML heeft de rechtbank geoordeeld dat in de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellante niet wordt overschreden.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat onvoldoende rekening is gehouden met haar psychische problematiek, waaronder PTSS, paniekaanvallen, zware depressiviteit, paniekstoornis met agorafobie en de hartklachten die hieruit voortvloeien. Gelet op haar psychische problematiek is appellante van mening dat zij niet aan het arbeidsproces kan deelnemen. Volgens appellante heeft de rechtbank daarom ten onrechte de geselecteerde functies geschikt bevonden. Appellante heeft ter zitting de Raad verzocht om een onafhankelijke deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De verzekeringsarts heeft het dossier bestudeerd, psychisch onderzoek verricht en aanvullende informatie bij de huisarts opgevraagd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de bevindingen van de verzekeringsarts heroverwogen. Hiertoe heeft hij onder andere de hoorzitting bijgewoond en de ingebrachte gegevens van de behandelend sector, waaronder informatie van een verpleegkundig specialist GGZ van 22 januari 2016 en
2 mei 2016, bij de beoordeling betrokken. Er is geen reden om aan te nemen dat de verzekeringsartsen op basis van deze gegevens geen volledig beeld hebben gehad van de gezondheidssituatie van appellante op de datum in geding. Zowel de verzekeringsarts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben op inzichtelijke wijze gerapporteerd hoe zij tot hun standpunt zijn gekomen.
4.2.
Daarnaast wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de beperkingen zoals deze zijn vastgesteld door de verzekeringsartsen. Uit de informatie van de verpleegkundig specialist GGZ volgt dat bij appellante sprake is van matige psychische problematiek. Dit wordt bevestigd tijdens het psychisch onderzoek door de verzekeringsartsen waarbij zij evenmin een ernstig psychiatrisch toestandsbeeld hebben geconstateerd. Op basis van de vastgestelde psychische klachten zijn in de FML beperkingen aangenomen voor onder andere ‘persoonlijk en sociaal functioneren’ alsmede voor ‘werktijden’. Niet is gebleken dat de verzekeringsartsen de ernst van de psychische problematiek van appellante op de datum in geding hiermee onjuist hebben ingeschat. Omdat geen twijfel bestaat over de bevindingen van de verzekeringsartsen, wordt ook geen aanleiding gezien voor het raadplegen van een onafhankelijke deskundige.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de FML wordt met de rechtbank geoordeeld dat appellante in staat moet worden geacht tot het verrichten van de geduide functies, zijnde productiemedewerker voedingsmiddelen industrie (SBC-code 111172), snackbereider
(SBC-code 111071) en medewerker tuinbouw (SBC-code 111010). Het Uwv heeft op inzichtelijke en overtuigende wijze gemotiveerd dat geen sprake is van een zodanige overschrijding van de belastbaarheid waardoor appellante met inachtneming van haar beperkingen de geselecteerde functies niet zou kunnen vervullen.
5. Uit wat in 4.1 tot en met 4.3 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van C.I. Heijkoop als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2019.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) C.I. Heijkoop
md