ECLI:NL:CRVB:2019:932
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ziekengeld na eerstejaars Ziektewetbeoordeling en geschiktheid voor arbeid
In deze zaak gaat het om de beëindiging van het ziekengeld van appellant na een eerstejaars Ziektewetbeoordeling (EZWb). Appellant, die als onderwijsassistent werkte, meldde zich op 11 maart 2015 ziek met psychische klachten. Na een beoordeling door een verzekeringsarts op 8 februari 2016, werd vastgesteld dat appellant belastbaar was met inachtneming van bepaalde beperkingen. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) concludeerde dat appellant met ingang van 10 april 2016 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. Dit besluit werd door appellant bestreden, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond.
De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de vastgestelde beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 22 juli 2016 terecht waren. Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij stelde dat zijn psychische en lichamelijke beperkingen onvoldoende waren erkend. Hij voerde aan dat er meer beperkingen in de FML opgenomen hadden moeten worden en dat er een urenbeperking had moeten worden aangenomen.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat appellant in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens had overgelegd die tot een ander oordeel konden leiden. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de aan de beoordeling ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren voor appellant. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.