Uitspraak
17.3333 WIA
20 maart 2017, 16/2780 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 januari 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland. Appellante had een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd na uitval door lichamelijke klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had de aanvraag afgewezen, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat alle klachten van appellante op een deugdelijke manier waren betrokken bij de beoordeling. De rechtbank concludeerde dat er geen redenen waren om aan de juistheid van de medische beoordeling te twijfelen. Appellante had in hoger beroep aangevoerd dat haar beperkingen waren onderschat, maar de Raad oordeelde dat de verzekeringsartsen geen relevante aspecten van haar medische situatie hadden gemist.
De Raad bevestigde dat de informatie van de behandelend artsen, waaronder de brief van de manueel therapeut en de handtherapeut, niet voldoende onderbouwing bood voor de stelling dat appellante op de datum in geding verdergaande beperkingen had. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank, zonder veroordeling in proceskosten.