Uitspraak
17.4590 WIA
1 juni 2017, 16/4318 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WGA-uitkering van appellant, die zich op 1 februari 2010 ziek meldde als schoonmaker. Per 29 januari 2012 ontving hij een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. Na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek werd zijn arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 13,97%. Op 22 december 2015 besloot het Uwv om de WGA-uitkering per 23 februari 2016 te beëindigen. Dit besluit werd in bezwaar ongegrond verklaard door het Uwv, wat leidde tot een beroep bij de rechtbank Gelderland. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarbij zij oordeelde dat de medische belastbaarheid van appellant op de datum in geding overtuigend was gemotiveerd.
In hoger beroep voerde appellant aan dat er te weinig beperkingen waren vastgesteld en dat de rechtbank ten onrechte het rapport van zijn bedrijfs- en verzekeringsarts J.P. Voogd niet de betekenis had gehecht die hij wenste. Appellant bracht aanvullende informatie in van een ergotherapeut, revalidatie-arts, psychiater en psycholoog. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de rechtbank terecht het oordeel van de verzekeringsartsen onderschreef en dat de nieuwe informatie niet leidde tot een ander oordeel. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om aan de beoordeling van de verzekeringsartsen te twijfelen en dat het hoger beroep niet slaagde. De aangevallen uitspraak werd bevestigd en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.