ECLI:NL:CRVB:2019:923
Centrale Raad van Beroep
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens niet gemelde werkzaamheden en vermogen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De appellant, die van 1 maart 2000 tot en met 9 maart 2014 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had zijn bijstand per 10 maart 2014 ingetrokken gekregen omdat hij niet wilde meewerken aan een huisbezoek. Na een aanvraag om bijstand op 8 mei 2014, waarbij hij aangaf niet te kunnen werken door fysieke en psychische problemen, heeft het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer hem bijstand toegekend. Echter, naar aanleiding van anonieme meldingen over werkzaamheden die appellant zou hebben verricht, is er een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellant in de periode van 1 maart 2013 tot en met 30 september 2013 beschikte over een vermogen boven de vrij te laten grens en dat hij in de periode van 8 mei 2014 tot en met 31 maart 2015 op geld waardeerbare werkzaamheden als kapper heeft verricht zonder dit te melden aan het college. Het college heeft daarop besloten de bijstand in te trekken en de gemaakte kosten terug te vorderen. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, oordelend dat appellant zijn inlichtingenverplichting niet is nagekomen en dat de intrekking van de bijstand en de terugvordering van de kosten terecht zijn.