ECLI:NL:CRVB:2019:92

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 januari 2019
Publicatiedatum
15 januari 2019
Zaaknummer
17/2606 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekering en AOW-pensioen van appellante zonder verblijf in Nederland

In deze zaak heeft appellante, die nooit in Nederland heeft gewoond of gewerkt, hoger beroep ingesteld tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) over haar AOW-pensioen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 3 januari 2019 uitspraak gedaan. De kern van de zaak betreft de vraag in welke periodes appellante verzekerd is geweest voor de AOW, met name in de jaren 1980 tot en met 1989, op basis van de verzekering van haar echtgenoot. De Svb had eerder vastgesteld dat appellante recht had op een pensioen van 14% van het maximale pensioen, maar dit werd later herzien naar 2% op basis van aanvullende informatie over de verzekerde periodes. De Raad oordeelde dat de Svb zorgvuldig had gehandeld en dat er geen bewijs was dat de echtgenoot van appellante in de relevante periodes in Nederland had gewoond of gewerkt. De Raad concludeerde dat de beslissing van de Svb om het pensioen lager vast te stellen niet in strijd was met het verbod van reformatio in peius. De aangevallen uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, en de Svb werd opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak van de Raad.

Uitspraak

17.2606 AOW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
14 maart 2017, 16/5629 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats], Turkije (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 3 januari 2019
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 november 2018. Appellante is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.M.C. Rooijers en
H.J.M. de Wit.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante (geboren [in] 1948) heeft op 14 augustus 2013 ouderdomspensioen aangevraagd. Appellante heeft bewijsstukken overgelegd. Bij besluit van 30 december 2013 heeft de Svb appellante met ingang van januari 2014 een pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) van 14% van het maximale pensioen en een toeslag van 14% van de maximale toeslag toegekend. Aan dit besluit is ten grondslag gelegd dat appellante evenals haar echtgenoot verzekerd is in de periode van 1 juli 1980 tot en met 31 december 1986.
1.2.
Bij brief van 4 september 2014 heeft de Svb meegedeeld dat de door appellante in bezwaar tegen het besluit van 30 december 2013 overgelegde bewijsstukken slechts zijn aan te merken als bewijs van verzekering in de periodes van 1 januari 1980 tot en met
1 april 1980, 2 december 1985 tot en met 31 december 1985, 11 maart 1986 tot en met 31 december 1986 en 10 december 1988 tot en met 10 juli 1989. Het in aanmerking nemen van alleen deze periodes zou leiden tot een pensioen van 4% van het maximale pensioen. Met ingang van 5 maart 2015 is de partnertoeslag beëindigd in verband met het feit dat de echtgenoot de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt. Aan de echtgenoot is met ingang van
5 juni 2015 een AOW-pensioen toegekend.
1.3.
Bij brief van 10 juni 2016 is de Svb van de mededeling in de brief van 4 september 2014 over het bewijs van periodes van verzekering teruggekomen. Op grond van de bijgestelde periodes van verzekering zou slechts aanspraak bestaan op een pensioen van 2% van het maximale pensioen.
1.4.
Het bezwaar van appellante tegen het besluit van 30 december 2013 is bij besluit van 5 augustus 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard en het pensioen is met ingang van 1 augustus 2016 herzien naar 2% van het maximale pensioen. Daarbij is aangenomen dat de bewijsstukken slechts zijn aan te merken als bewijs van verzekering in de periodes van 2 december 1985 tot en met 31 december 1985 en 1 april 1986 tot en met 24 april 1986 alsmede op 10 december 1986.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Geoordeeld is dat appellante is niet verzekerd is op grond van artikel 6 van de AOW omdat zij nooit in Nederland heeft gewoond of gewerkt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft appellante geen stukken overgelegd die haar stelling kunnen onderbouwen dat de echtgenoot in Nederland heeft gewoond of gewerkt buiten de periodes of dagen waarover de Svb verzekering heeft aangenomen.
3.1.
Appellante heeft zich op het standpunt gesteld dat zij recht heeft op een pensioen van 18% van het maximale pensioen omdat haar echtgenoot van 1980 tot en met 1989 in Nederland heeft gewoond en gewerkt. Appellante voert aan dat zij de bewijzen hiervan aan de Svb heeft toegestuurd. Ook is gesteld dat de hoogte van het pensioen ten onrechte is teruggebracht van 14% naar 2% van het maximale pensioen.
3.2.
De Svb heeft geteld dat de periodes van verzekering juist zijn vastgesteld.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Niet in geschil is dat appellante zelf nooit in Nederland heeft gewoond of gewerkt. Aan de orde is in welke periodes in het tijdvak van 1980 tot en met 1989 appellante moet worden geacht verzekerd te zijn geweest op basis van huwelijkse tijdvakken die op grond van het Verdrag inzake sociale zekerheid tussen Nederland en Turkije voortvloeien uit de verzekering ingevolge de AOW van haar echtgenoot.
4.2.
Op de zitting heeft de Svb zich naar aanleiding van vragen van de Raad alsnog op het standpunt gesteld dat moet worden uitgegaan van de tijdvakken van verzekering zoals genoemd in de brief van 4 september 2014.
4.3.
Gelet op overweging 4.2 is tussen partijen alleen nog in geschil of appellante moet worden geacht verzekerd te zijn geweest in de periodes van 2 april 1980 tot en met 1 december 1985, van 1 januari 1986 tot en met 10 maart 1986, van 1 januari 1987 met 31 december 1986 tot en met 9 december 1988 en 11 juli 1989 tot en met 31 december 1989.
4.4.
De Svb heeft informatie ingewonnen bij de gemeente Aalsmeer, de gemeente Amstelveen, het pensioenfonds AZL, een voormalige werkgever van de echtgenoot van appellante en de bloemenveiling te Aalsmeer. Het schakelregister is geraadpleegd. Er is geen reden om aan te nemen dat het onderzoek van de Svb onzorgvuldig is.
4.4.
De reacties op de informatieverzoeken van de Svb hebben geen aanwijzingen opgeleverd dat de echtgenoot in Nederland heeft gewoond en gewerkt in de periodes in geding. Ook de raadpleging van het schakelregister heeft zulke aanwijzingen niet opgeleverd. De Svb heeft de door appellante overgelegde gegevens in onderlinge samenhang bezien. Op basis van deze gegevens is niet aannemelijk dat de echtgenoot in de periodes in geding in Nederland werkte of woonde of anderszins verzekerd is geweest. In beroep of hoger beroep heeft appellante geen verdere gegevens overgelegd.
4.5.
Het betoog van appellante wordt mede opgevat als een beroep op het verbod om in bezwaar of (hoger) beroep ten nadele van de betrokkene terug te komen van een beslissing (reformatio in peius). Dit beroep slaagt niet. Vaste rechtspraak van de Raad, waaronder de uitspraak van 13 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:102, is dat de heroverweging die tot een voor de indiener ongunstiger resultaat leidt, alleen toelaatbaar is indien het bestuursorgaan ook zonder dat het bezwaarschrift zou zijn ingediend tot wijziging van het bestreden besluit ten nadele van de indiener bevoegd zou zijn. In dit geval zou de Svb bevoegd (en in beginsel ook verplicht) zijn de hoogte van het AOW-pensioen in overeenstemming te brengen met de verzekerde periodes. Verder is niet met terugwerkende kracht van het (primaire) besluit van 30 december 2013 teruggekomen. Gelet daarop is de beslissing van de Svb om het pensioen lager vast te stellen dan op 14% van het maximale pensioen niet in strijd met het verbod van reformatio in peius.
4.6.
Uit overweging 4.1 tot 4.5 volgt dat de toekenning van het pensioen met ingang van januari 2014 bij het bestreden besluit terecht is gehandhaafd. Uit deze overwegingen volgt ook dat appellante met ingang van 1 augustus 2016 in aanmerking komt voor een pensioen van 4% van het maximale pensioen.
4.7.
Gelet op overweging 4.1 tot en met 4.6 dient de aangevallen uitspraak te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, wordt het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard met vernietiging van dat besluit voor zover daarbij het pensioen met ingang van 1 augustus 2016 is herzien naar 2% van het maximale pensioen. In aanmerking genomen dat de toepassing van de bestuurlijke lus zich niet verdraagt met het rechtsmiddel van beroep in cassatie dat openstaat tegen de toepassing door de Raad van bepalingen over het begrip kring van verzekerden, zal de Svb worden opgedragen een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak
4.8.
Met het oog op een voortvarende afdoening van het geschil bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat tegen de door de Svb te nemen nieuwe beslissing op het bezwaar slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
5. Niet gebleken is van kosten waarop een proceskostenveroordeling betrekking kan hebben.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 5 augustus 2016 voor zover daarbij
het pensioen met ingang van 1 augustus 2016 is herzien naar 2% van het maximale pensioen;
- draagt de Svb op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze
uitspraak;
- bepaalt dat beroep tegen de nieuwe beslissing op bezwaar alleen bij de Raad kan worden
ingesteld;
- bepaalt dat de Svb aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde
griffierecht van in totaal € 170,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, in tegenwoordigheid van Y. Azirar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 januari 2019.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
De griffier is verhinderd te ondertekenen
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip kring van verzekerden.
md