ECLI:NL:CRVB:2019:92
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verzekering en AOW-pensioen van appellante zonder verblijf in Nederland
In deze zaak heeft appellante, die nooit in Nederland heeft gewoond of gewerkt, hoger beroep ingesteld tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) over haar AOW-pensioen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 3 januari 2019 uitspraak gedaan. De kern van de zaak betreft de vraag in welke periodes appellante verzekerd is geweest voor de AOW, met name in de jaren 1980 tot en met 1989, op basis van de verzekering van haar echtgenoot. De Svb had eerder vastgesteld dat appellante recht had op een pensioen van 14% van het maximale pensioen, maar dit werd later herzien naar 2% op basis van aanvullende informatie over de verzekerde periodes. De Raad oordeelde dat de Svb zorgvuldig had gehandeld en dat er geen bewijs was dat de echtgenoot van appellante in de relevante periodes in Nederland had gewoond of gewerkt. De Raad concludeerde dat de beslissing van de Svb om het pensioen lager vast te stellen niet in strijd was met het verbod van reformatio in peius. De aangevallen uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, en de Svb werd opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak van de Raad.