ECLI:NL:CRVB:2019:910
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijstandsverlening op grond van onduidelijke herkomst van kasstortingen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant had op 26 september 2016 een aanvraag voor bijstand op grond van de Participatiewet ingediend, maar deze aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven. De afwijzing was gebaseerd op het ontbreken van duidelijke bewijsstukken over de herkomst van kasstortingen op de bankrekening van de appellant. De appellant had een verklaring van zijn tante overgelegd, waarin stond dat zij hem € 2.500,- had geleend, maar het college vond deze verklaring onvoldoende en onduidelijk.
Tijdens de zitting op 29 januari 2019 heeft de Raad vastgesteld dat de appellant niet in staat was om verifieerbare gegevens te overleggen die de herkomst van de kasstortingen konden aantonen. De appellant stelde dat het geld afkomstig was van de kapperszaak van de partner van zijn tante, maar dit werd niet als voldoende bewijs beschouwd. De Raad oordeelde dat de appellant zijn wettelijke inlichtingenverplichting had geschonden door onjuiste en onvolledige informatie te verstrekken over zijn financiële situatie.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De Raad concludeerde dat de appellant geen duidelijkheid had gegeven over de herkomst van de op zijn bankrekening gestorte bedragen, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.