ECLI:NL:CRVB:2019:894
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing bijzondere bijstand voor inrichtingskosten zonder bijzondere omstandigheden
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellante, die sinds 14 januari 2008 bijstand ontving, had op 6 december 2016 bijzondere bijstand aangevraagd voor inrichtingskosten na haar verhuizing naar een grotere woning. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag heeft deze aanvraag afgewezen, omdat er volgens hen geen bijzondere omstandigheden waren die noodzakelijke kosten van het bestaan rechtvaardigden. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.
In hoger beroep herhaalde appellante haar argumenten, waarbij ze stelde dat zij door diverse kostenposten, waaronder medische, niet in staat was om geld opzij te zetten voor de inrichtingskosten. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellante geen objectieve en verifieerbare gegevens heeft overgelegd ter onderbouwing van haar stelling dat zij niet kon reserveren voor deze kosten. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De uitspraak benadrukt het belang van het kunnen aantonen van bijzondere omstandigheden bij aanvragen voor bijzondere bijstand en dat het college niet verplicht is om aanvullend onderzoek te verrichten als de aanvrager niet voldoende bewijs levert.