ECLI:NL:CRVB:2019:894

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 maart 2019
Publicatiedatum
18 maart 2019
Zaaknummer
17/7094 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand voor inrichtingskosten zonder bijzondere omstandigheden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellante, die sinds 14 januari 2008 bijstand ontving, had op 6 december 2016 bijzondere bijstand aangevraagd voor inrichtingskosten na haar verhuizing naar een grotere woning. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag heeft deze aanvraag afgewezen, omdat er volgens hen geen bijzondere omstandigheden waren die noodzakelijke kosten van het bestaan rechtvaardigden. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

In hoger beroep herhaalde appellante haar argumenten, waarbij ze stelde dat zij door diverse kostenposten, waaronder medische, niet in staat was om geld opzij te zetten voor de inrichtingskosten. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellante geen objectieve en verifieerbare gegevens heeft overgelegd ter onderbouwing van haar stelling dat zij niet kon reserveren voor deze kosten. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van het kunnen aantonen van bijzondere omstandigheden bij aanvragen voor bijzondere bijstand en dat het college niet verplicht is om aanvullend onderzoek te verrichten als de aanvrager niet voldoende bewijs levert.

Uitspraak

17/7094 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Datum uitspraak: 12 maart 2019
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
24 oktober 2017, 17/2844 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. M.P. de Witte, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht (nader) ter zitting te worden gehoord, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving sinds 14 januari 2008 bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder, laatstelijk ingevolge de Participatiewet. Nadat haar ex-echtgenoot haar eind november 2007 had verlaten is appellante met haar kinderen achtergebleven in de woning te [woonplaats] . Omdat de woning te klein was voor appellante en haar drie kinderen, en tevens slecht onderhouden, wat de nodige extra (stook)kosten met zich meebracht, heeft appellante op 17 november 2016 een vierkamerwoning te [woonplaats] geaccepteerd. Appellante is op 29 november 2016 naar deze woning verhuisd. Op 6 december 2016 heeft appellante bijzondere bijstand aangevraagd voor inrichtingskosten.
1.2.
Bij besluit van 8 december 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 20 maart 2017 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat geen sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan, omdat de inrichtingskosten in de situatie van appellante te voorzien waren en appellante voor die kosten had moeten reserveren.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank het volgende overwogen, waarbij voor eiseres appellante moet worden gelezen en voor verweerder het college:
“6.1. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen. Ook bestaat geen verschil van inzicht ten aanzien van de noodzakelijkheid van deze kosten in het individuele geval van eiseres. Eiseres wordt dan ook niet gevolgd in haar betoog ter zitting dat verweerder hiernaar nog aanvullend onderzoek had moeten doen. Wel is in geschil of deze kosten kunnen worden voldaan uit het inkomen van eiseres en of in dit verband sprake is van bijzondere omstandigheden.
6.2.
De rechtbank stelt voorop dat de noodzaak van de verhuizing reeds bij aanvang van de huurovereenkomst in 2008 voor eiseres bekend was. Immers toentertijd was reeds duidelijk dat de woning te klein en slecht onderhouden was. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiseres in dit verband niet aannemelijk heeft gemaakt dat het haar gedurende deze periode (geheel) aan reserveringscapaciteit heeft ontbroken. Daarbij komt dat de door eiseres gestelde uitgaven in deze periode niet zijn onderbouwd met objectieve en verifieerbare gegevens. Eiseres wordt dan ook niet gevolgd in het betoog dat het op de weg van verweerder lag om hiernaar onderzoek te verrichten. Tot slot heeft eiseres evenmin aannemelijk gemaakt dat het achteraf gespreid betalen of het aangaan van een lening bij de GKB niet tot de mogelijkheden behoort.
6.3.
Nu de rechtbank ook overigens niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel kunnen leiden, heeft verweerder op juiste gronden de aanvraag van eiseres om bijzondere bijstand afgewezen.”
3. In hoger beroep heeft appellante zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft evenals in beroep aangevoerd dat sinds 2008 steeds allerlei kostenposten opkwamen, waaronder medische, waardoor zij niet in staat is geweest om geld opzij te zetten voor de kosten van inrichting van de woning die zij eind 2016 kreeg aangeboden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De grond die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die grond ingegaan. Appellante heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de betrokken grond in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is. De Raad kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen, zoals onder 2 weergegeven, waarop dat oordeel rust. Hij voegt daaraan nog het volgende toe.
4.2.
Ook in hoger beroep heeft appellante geen objectieve en verifieerbare gegevens overgelegd ter onderbouwing van haar stelling dat zij niet heeft kunnen reserveren voor de kosten waarvoor zij bijzondere bijstand heeft aangevraagd.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van Y. Itkal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2019.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) Y. Itkal
md