ECLI:NL:CRVB:2019:881

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 maart 2019
Publicatiedatum
15 maart 2019
Zaaknummer
18/4428 AOR
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vergoeding voor huishoudelijke hulp op basis van energetische beperkingen

Op 7 maart 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak tussen appellant en de Pensioen- en Uitkeringsraad. Appellant had beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 6 juli 2018, waarin zijn aanvraag voor een vergoeding van huishoudelijke hulp op grond van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR) was afgewezen. De Raad heeft vastgesteld dat appellant, geboren in 1950, in augustus 2017 een aanvraag indiende voor toekenning op basis van de AOR. Het verzoek om huishoudelijke hulp werd afgewezen omdat er geen medische noodzaak was aangetoond voor deze voorziening.

Tijdens de zitting op 7 februari 2019 heeft appellant zijn standpunt toegelicht, waarbij hij stelde dat zijn psychische klachten, met name slaapproblemen, hem belemmerden in het uitvoeren van huishoudelijke taken. De Raad heeft echter geconcludeerd dat er geen energetische beperkingen zijn vastgesteld die de gevraagde voorziening medisch noodzakelijk maken. Dit oordeel is gebaseerd op het advies van de geneeskundig adviseur A.M. Ohlenschlager, die na een persoonlijk onderhoud met appellant geen beperkingen heeft geconstateerd.

De Raad heeft het bestreden besluit als deugdelijk en goed gemotiveerd beoordeeld. De afwijzing van de vergoeding voor huishoudelijke hulp is in stand gelaten, omdat appellant niet is benadeeld door een geconstateerd gebrek in de procedure. De Raad heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard en geen proceskosten toegewezen, aangezien er geen voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn aangetoond.

Uitspraak

18.4428 AOR

Datum uitspraak: 7 maart 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep in gesteld tegen het besluit van verweerder van 6 juli 2018, kenmerk BZ011200744 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 februari 2019. Appellant is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren in 1950, heeft in augustus 2017 bij verweerder een aanvraag ingediend om toekenningen op grond van de AOR.
1.2.
Bij besluit van 13 maart 2018 is de aanvraag afgewezen. Het hiertegen gemaakt bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard. Appellant is (alsnog) erkend als oorlogsslachtoffer in de zin van de AOR, maar vastgesteld is dat het (psychisch) oorlogsletsel niet heeft geleid tot arbeidsongeschiktheid in de zin van de AOR. Om die reden is appellant niet in aanmerking gebracht voor een invaliditeitsuitkering. Het verzoek om toekenning van een vergoeding van de kosten van huishoudelijke hulp is afgewezen omdat die voorziening in verband met het oorlogsletsel niet medisch noodzakelijk is.
2. In beroep heeft appellant uitsluitend aangevoerd dat zijn verzoek om toekenning van een vergoeding van de kosten van huishoudelijke hulp ten onrechte is afgewezen. Gesteld wordt dat verweerder ten onrechte voorbij gegaan is aan het feit dat hij als gevolg van slaapproblemen door zijn psychische klachten verminderd in staat is het huishouden naar behoren te doen.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Voor het toekennen van een vergoeding voor huishoudelijk hulp hanteert verweerder het beleid, voor zover hier van belang, dat in beginsel één dagdeel kan worden toegekend als bij de betrokkene sprake is van een energetische beperking op grond van de psychische klachten en/of beperkingen voor het verrichten van zware huishoudelijke werkzaamheden op grond van somatische aandoeningen en deze beperkingen geheel of ten dele het gevolg zijn van causale aandoeningen.
3.2.
Het in het bestreden besluit neergelegde standpunt dat een medische noodzaak ontbreekt voor het toekennen van één dagdeel huishoudelijke hulp is in hoofdzaak gebaseerd op het advies van de geneeskundig adviseur A.M. Ohlenschlager, arts. Dat advies is gebaseerd op de resultaten van het persoonlijk onderhoud dat de arts H.I. Loor met appellant heeft gehad. Daarbij is ook betrokken de in bezwaar verkregen informatie van de GZ-psychologe
drs. L.R. de Groot-de Neve. Uit het advies van Ohlenschlager komt naar voren dat tijdens het persoonlijk onderhoud dat Loor met appellant heeft gehad bij appellant geen energetische beperkingen zijn geconstateerd. In bezwaar vermeldt appellant die beperkingen niet en uit de andere aanwezige (medische) gegevens blijken deze evenmin, aldus Ohlenschlager.
3.3.
De Raad acht het bestreden besluit op dit punt deugdelijk voorbereid en gemotiveerd. Op grond van de voorhanden medische en andere gegevens is ook de Raad niet gebleken van energetische beperkingen die de gevraagde voorziening van huishoudelijke hulp voor appellant medisch noodzakelijk maken. Het onderzoek van de arts Loor laat zien dat appellant huishoudelijke activiteiten verricht en op sociaal gebied vele activiteiten onderneemt. Andersluidende gegevens zijn niet voorhanden. Het betoog van appellant dat de bij hem aanwezige (inhaal)slaapproblematiek leidt tot energetische beperkingen vindt dan ook geen steun in de beschikbare medische en andere gegevens.
3.4.
Uit 3.3 volgt dat verweerder de gevraagde vergoeding voor huishoudelijke hulp op goede gronden heeft afgewezen. De Raad ziet daarom aanleiding om het bestreden besluit, ondanks het in 3.1 geconstateerde gebrek met toepassing van artikel 6:22 Awb in stand te laten, omdat appellant daardoor niet is benadeeld. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
4. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten in bezwaar en beroep is niet gebleken.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Lagas, in tegenwoordigheid van A.M. Pasmans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2019.
(getekend) H. Lagas
(getekend) A.M. Pasmans

JL