ECLI:NL:CRVB:2019:874

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 maart 2019
Publicatiedatum
15 maart 2019
Zaaknummer
18/5873 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening van WW- en ZW-uitkeringen bij ziekte en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die haar beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond had verklaard. Appellante had zowel een WW-uitkering als een ZW-uitkering ontvangen en was van mening dat deze uitkeringen niet correct waren verrekend. De Centrale Raad van Beroep heeft op 14 maart 2019 uitspraak gedaan. De Raad oordeelde dat de verrekening van de uitkeringen juist was, omdat appellante in de periode van 1 november 2017 tot en met 30 november 2017 zowel een WW- als een ZW-uitkering had ontvangen. De Raad concludeerde dat het Uwv de ZW-uitkering correct had vastgesteld en dat er geen gronden waren om aan de juistheid van de verrekening te twijfelen. Appellante had aangevoerd dat het Uwv te weinig uitkering had betaald, maar de Raad oordeelde dat deze argumenten niet relevant waren voor de beoordeling van het hoger beroep. De rechtbank had terecht overwogen dat de berekening van het dagloon geen deel uitmaakte van het bestreden besluit. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek van appellante om schadevergoeding af.

Uitspraak

18.5873 ZW

Datum uitspraak: 14 maart 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 20 november 2018, 18/1325 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 februari 2019. Appellante is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.L. Clemens.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante heeft tot 1 november 2016 gewerkt als onderwijsassistente op een basisschool. Daarnaast is appellante vanaf 7 juli 2016 via een uitzendbureau werkzaam geweest als productiemedewerkster.
1.2.
Appellante is met ingang van 17 april 2017 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW), gebaseerd op een arbeidsurenverlies van 35 uur. Het WW-dagloon is bepaald op € 174,37.
1.3.
Appellante heeft zich met ingang van 14 augustus 2017 ziek gemeld. Bij besluit van 15 november 2017 is appellante met ingang van 13 november 2017 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW), gebaseerd op het WW-dagloon dat na indexering is bepaald op € 175,92.
1.4.
Appellante heeft zich vervolgens op 20 november 2017 met ingang van 24 april 2017 ziek gemeld, wat ertoe heeft geleid dat bij besluit van 23 november 2017 de WW-uitkering met ingang van 24 juli 2017 is beëindigd.
1.5.
Bij besluit van 22 december 2017 is appellante met ingang 24 juli 2017 in aanmerking gebracht voor een ZW-uitkering, gebaseerd op het WW-dagloon van € 175,92.
1.6.
Het Uwv heeft appellante op 2 januari 2018 een betaalspecificatie gezonden. Hieruit is af te leiden dat appellante in de periode 1 november 2017 tot en met 30 november 2017 recht had op een ZW-uitkering van bruto € 1.704,37. Dit bedrag is verrekend met de reeds betaalde ZW-uitkering van € 1.704,37, zodat er netto niets zal worden uitgekeerd.
1.7.
Appellante heeft tegen het besluit van 2 januari 2018 bezwaar gemaakt. Bij beslissing op bezwaar van 22 maart 2018 (bestreden besluit) heeft het Uwv dat bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en een verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de hoogte dan wel de berekening van het dagloon op zichzelf geen deel uitmaakt van het bestreden besluit, zodat de gronden die daartegen zijn gericht niet slagen. Voor zover appellante zich niet kan verenigen met de verrekening van een betaling van de ZW-uitkering over de maand november 2017 (ad €1.704,37 bruto) met een reeds eerder betaalde ZW-uitkering, heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv in het verweerschrift van 1 november 2018 de gang van zaken rond de verrekening en de hoogte van de verrekening nogmaals (uitvoerig) heeft verduidelijkt en dat appellante geen gronden heeft aangevoerd op basis waarvan aan de juistheid van deze uitleg zou moeten worden getwijfeld.
3. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat als gevolg van haar ziekmelding met terugwerkende kracht het Uwv te weinig WW- en/of ZW-uitkering heeft betaald over de gehele periode. Volgens appellante gaat het om een bedrag van ongeveer € 11.452,04. Volgens appellante zijn de berekeningen van haar dagloon niet juist, onder meer omdat haar SV-inkomen zonder reden is verlaagd. Appellante heeft verzocht het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de door haar geleden schade.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ter voorlichting van appellante wordt erop gewezen dat het hogerberoepschrift van appellante van 14 november 2018 is aangemerkt als hoger beroep tegen de aaangevallen uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland waarbij de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond heeft verklaard. Dit is het enige hoger beroep dat appellante bij de Raad heeft ingesteld. Dit betekent dat de omvang van het geschil is beperkt tot de vraag of het Uwv terecht de ZW-uitkering van appellante heeft verrekend met een eerder betaalde ZW-uitkering.
4.2.
Uit de gedingstukken, met name de betaalspecificatie van 5 december 2017, blijkt dat het Uwv appellante over een periode van 13 tot en met 30 november 2017 ZW-uitkering heeft betaald ter hoogte van € 1.723,96 bruto. Appellante heeft zich echter vervolgens met terugwerkende kracht tot 24 juli 2017 ziek gemeld, naar aanleiding waarvan het Uwv appellante met ingang van die datum een ZW-uitkering heeft toegekend. Gelet op het feit dat appellante over deze periode deels een WW-uitkering en deels al een ZW-uitkering had ontvangen, diende deze uitkeringen te worden verrekend. Uit de betalingsspecificatie van 20 februari 2018 blijkt ook dat appellante in de periode van 1 november 2017 tot en met 30 november 2017 een bedrag van € 2.687,30 bruto heeft ontvangen. Niet gebleken is dat het Uwv de ZW-uitkering over deze periode niet juist heeft vastgesteld dan wel niet correct zou hebben betaald. De verrekening is dus juist.
4.3.
Anders dan appellante lijkt te veronderstellen, heeft het Uwv noch in het besluit van 2 januari 2018, noch in het bestreden besluit, het dagloon lager vastgesteld dan bij de besluiten van 20 april 2017, 15 november 2017 en 22 december 2017. De rechtbank heeft daarom terecht overwogen dat de berekening van het dagloon geen deel uitmaakt van het bestreden besluit. Wat appellante heeft aangevoerd over de verlaging van het dagloon en haar hersteld- en ziekmeldingen in september 2018 valt daarom buiten de omvang van het geding en kan al om die reden niet slagen.
4.4.
Omdat het beroep tegen het bestreden besluit niet slaagt, is veroordeling tot vergoeding van schade niet aan de orde. De rechtbank heeft het verzoek daarom terecht afgewezen.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van L. Boersma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2019.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) L. Boersma

VC