ECLI:NL:CRVB:2019:874
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verrekening van WW- en ZW-uitkeringen bij ziekte en arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die haar beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond had verklaard. Appellante had zowel een WW-uitkering als een ZW-uitkering ontvangen en was van mening dat deze uitkeringen niet correct waren verrekend. De Centrale Raad van Beroep heeft op 14 maart 2019 uitspraak gedaan. De Raad oordeelde dat de verrekening van de uitkeringen juist was, omdat appellante in de periode van 1 november 2017 tot en met 30 november 2017 zowel een WW- als een ZW-uitkering had ontvangen. De Raad concludeerde dat het Uwv de ZW-uitkering correct had vastgesteld en dat er geen gronden waren om aan de juistheid van de verrekening te twijfelen. Appellante had aangevoerd dat het Uwv te weinig uitkering had betaald, maar de Raad oordeelde dat deze argumenten niet relevant waren voor de beoordeling van het hoger beroep. De rechtbank had terecht overwogen dat de berekening van het dagloon geen deel uitmaakte van het bestreden besluit. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek van appellante om schadevergoeding af.