ECLI:NL:CRVB:2019:868

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 maart 2019
Publicatiedatum
15 maart 2019
Zaaknummer
18/1245 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buiten behandeling stellen van een aanvraag om bijstand ingevolge de Participatiewet

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, die op 2 februari 2018 het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen ongegrond heeft verklaard. Appellant had op 8 januari 2016 een aanvraag om bijstand ingediend op basis van de Participatiewet (PW). Het college heeft appellant herhaaldelijk de gelegenheid gegeven om de gevraagde gegevens te verstrekken, maar appellant heeft niet voldaan aan de laatste hersteltermijn die eindigde op 17 maart 2016. Het college heeft vervolgens de aanvraag buiten behandeling gesteld, wat door de rechtbank is bevestigd.

Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij voldoende gegevens heeft verstrekt en dat het college niet bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te stellen. De Centrale Raad van Beroep oordeelt echter dat de gevraagde gegevens essentieel zijn voor de beoordeling van de aanvraag en dat appellant deze niet tijdig heeft overgelegd. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat appellant niet tijdig heeft aangegeven dat hij de gevraagde gegevens niet kon verstrekken, en dat de buiten behandelingstelling van de aanvraag gerechtvaardigd was.

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt vast dat de buiten behandelingstelling van de aanvraag om bijstand in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.1245 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 2 februari 2018, 16/3605 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen (college)
Datum uitspraak: 5 maart 2019
Zitting heeft: W.F. Claessens
Griffier: J. Tuit
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 5 maart 2019. Partijen zijn niet verschenen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen:
1. Appellant heeft op 8 januari 2016 een aanvraag om bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) ingediend.
2. Het college heeft appellant diverse malen een hersteltermijn gegeven om nader genoemde gegevens te verstrekken, laatstelijk - naar aanleiding van een verzoek om uitstel van appellant - tot 17 maart 2016. Onder meer heeft het college verzocht om objectieve en verifieerbare bewijsstukken waaruit blijkt dat een broer van appellant in de periode voorafgaand aan de aanvraag in het levensonderhoud van appellant heeft voorzien en, kort gezegd, gegevens over de financiële situatie van zijn in Marokko woonachtige echtgenote en (vijf) kinderen, waaronder bankgegevens (gevraagde gegevens). Appellant heeft op de hem gegeven hersteltermijnen een aantal gegevens verstrekt.
3. Bij besluit van 21 maart 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 10 oktober 2016 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag buiten behandeling gesteld op de grond dat appellant de gevraagde gegevens niet voor 17 maart 2016 heeft overgelegd.
4. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
5. Appellant heeft aangevoerd dat hij voldoende gegevens heeft verstrekt om de aanvraag in behandeling te nemen en hem bijstand te verlenen. Volgens appellant was het college dus niet bevoegd de aanvraag buiten behandeling te stellen.
6. Deze beroepsgrond slaagt niet. De gevraagde gegevens zien op de financiële situatie van appellant en die van zijn echtgenote en kinderen. Daarom zijn deze gegevens noodzakelijk voor de beoordeling van de aanvraag. Vaststaat dat appellant de gevraagde gegevens niet heeft verstrekt binnen de laatste hem gegeven hersteltermijn, die eindigde op 17 maart 2016.
7. Appellant heeft verder aangevoerd dat hij de gevraagde gegevens niet binnen de hersteltermijnen kon verstrekken, omdat hij daarover (nog) niet beschikte. Deze beroepsgrond treft evenmin doel. De rechtbank heeft terecht overwogen dat appellant niet op tijd heeft laten weten dat hij de gevraagde gegevens niet tijdig kon verstrekken. Appellant heeft weliswaar eind februari 2016 contact opgenomen met het college om de hersteltermijn te laten verlengen - wat het college ook heeft gedaan -, maar bij die gelegenheid niet kenbaar gemaakt dat hij de gevraagde gegevens niet kon verstrekken.
8. Tot slot heeft appellant aangevoerd dat hij binnen de hersteltermijn een groot aantal gegevens heeft verstrekt en dat in die situatie buiten behandelingstelling van zijn aanvraag niet aan de orde kan zijn. Deze beroepsgrond slaagt ook niet. Dat appellant een groot aantal gegevens heeft verstrekt, doet er immers niet aan af dat hij de gevraagde gegevens, die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, niet heeft verstrekt. Dit betekent dat het college bevoegd was op grond van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht de aanvraag van appellant buiten behandeling te stellen.
9. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt daarom bevestigd.
Dit betekent dat de buiten behandelingstelling van de aanvraag om bijstand van
8 januari 2016 in stand blijft.
10. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) J. Tuit (getekend) W.F. Claessens
lh