ECLI:NL:CRVB:2019:861
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake terugvordering bijstandsuitkering en inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin de rechtbank het beroep van appellanten tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Lelystad ongegrond heeft verklaard. Appellanten, die sinds 25 april 2014 bijstand ontvangen, hebben in het kader van een onderzoek naar de rechtmatigheid van hun bijstand bankafschriften over een bepaalde periode verstrekt. Uit deze bankafschriften bleek dat er bijschrijvingen op de rekening van appellant waren, die niet waren gemeld bij het college. Het college heeft daarop besloten de bijstand van appellanten te herzien en een bedrag van € 8.456,- terug te vorderen, omdat de bijschrijvingen als inkomen werden aangemerkt. Appellanten hebben in hoger beroep aangevoerd dat zij geen voordeel hebben gehad van de bijschrijvingen, omdat deze bedragen geleend moesten worden en terugbetaald moesten worden. De Raad overweegt dat kasstortingen en bijschrijvingen op een bankrekening van een bijstandontvanger in beginsel als middelen worden beschouwd en dat de stelling van appellanten over de terugbetaling van de lening niet leidt tot een ander oordeel. Daarnaast hebben appellanten gesteld dat er dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien, maar de Raad oordeelt dat zij niet hebben aangetoond dat er sprake is van onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep af.