In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 januari 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de Sociale Verzekeringsbank (Svb). Appellant, die in Turkije woont, had bezwaar gemaakt tegen de verhoging van de maandelijkse inhouding op zijn AOW-pensioen, die per 1 oktober 2014 was vastgesteld op € 306,80. De Raad oordeelde dat deze verhoging in strijd was met het rechtszekerheidsbeginsel, omdat de Svb appellant niet tijdig en duidelijk had geïnformeerd over de gevolgen van zijn verhuizing naar Turkije voor de inhoudingen op zijn pensioen. De Svb had abusievelijk geen melding gemaakt van een lagere beslagvrije voet die van toepassing zou zijn in Turkije. Hierdoor had appellant geen kans om zich voor te bereiden op de verhoging van de inhoudingen. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam vernietigd en het beroep van appellant gegrond verklaard. De Svb werd veroordeeld tot schadevergoeding voor de onterecht ingehouden bedragen en moest de kosten van de procedure vergoeden. De Raad heeft ook bepaald dat de Svb de wettelijke rente over de achterstallige bedragen moet vergoeden. De verzoeken van appellant om schadevergoeding voor verhuiskosten en psychisch leed werden afgewezen, omdat er onvoldoende bewijs was voor deze claims.