ECLI:NL:CRVB:2019:849
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verstrekken van woonkostentoeslag en verhuisverplichting in het bestuursrecht
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Limburg. De appellante, die in een huurwoning woont, had een aanvraag voor woonkostentoeslag ingediend, maar het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen had haar een verhuisverplichting opgelegd. De Raad heeft vastgesteld dat appellante in de loop der jaren een erfenis heeft ontvangen en dat haar huurprijs boven de maximale huurgrens voor huurtoeslag is gestegen. Het college heeft de woonkostentoeslag in de vorm van een geldlening verstrekt, omdat appellante niet verantwoordelijk omging met haar vermogen.
De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in detail bekeken, waaronder de medische rapporten van de GGD en de adviezen van psychologen. De Raad oordeelde dat het college terecht had besloten dat appellante in staat was om zelfstandig te verhuizen, ondanks haar bezwaren. De Raad bevestigde dat de verhuisverplichting gerechtvaardigd was en dat het college voldoende hulp had geboden aan appellante om haar te begeleiden bij de verhuizing. De hoger beroepen van appellante zijn afgewezen, en de eerdere uitspraken van de rechtbank zijn bevestigd.
De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van zowel de gemeente als de aanvrager in het kader van bijzondere bijstand en de voorwaarden waaronder deze kan worden verstrekt. De Raad concludeert dat de opgelegde verhuisverplichting niet onterecht was en dat de besluiten van het college in overeenstemming waren met de wetgeving.