ECLI:NL:CRVB:2019:847
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstandsrecht na niet tijdig overleggen van bankafschriften
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 20 december 2017. De zaak betreft de intrekking van het recht op bijstand van appellante, omdat zij niet de gevraagde bankafschriften heeft overgelegd. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de opschorting van het recht op bijstand terecht was, en appellante had hiertegen geen bezwaar gemaakt.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelt dat appellante een verwijt kan worden gemaakt van het niet tijdig overleggen van de bankafschriften. Ondanks de omstandigheden die appellante heeft aangevoerd, waaronder psychische problemen als gevolg van een gewelddadige overval in 2007, is niet aangetoond dat zij niet in staat was om de gevraagde documenten tijdig aan te leveren. De verklaringen van haar huisarts en andere betrokkenen zijn niet voldoende specifiek om aan te tonen dat appellante niet in staat was om aan de verzoeken van het college te voldoen.
De Raad concludeert dat de intrekking van de bijstand terecht is gebeurd, en het hoger beroep van appellante slaagt niet. Er is geen aanleiding voor een veroordeling tot vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd.