Uitspraak
17.8174 AKW
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft appellant, een vader, hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de Sociale verzekeringsbank (Svb) om hem geen kinderbijslag toe te kennen voor zijn dochter, die in Marokko woont. De Svb had eerder vastgesteld dat appellant niet in voldoende mate had bijgedragen aan het onderhoud van zijn dochter, wat leidde tot de weigering van de kinderbijslag. De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard.
Appellant voerde in hoger beroep aan dat hij wel degelijk aan de onderhoudsvoorwaarde had voldaan en overhandigde bewijsstukken, waaronder medische nota's en vliegtickets. De Svb erkende dat appellant voor het derde kwartaal van 2016 had aangetoond dat hij zijn dochter in belangrijke mate had onderhouden, maar handhaafde haar standpunt voor de overige kwartalen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de Svb het bestreden besluit niet langer handhaafde voor het derde kwartaal van 2016, maar dat het hoger beroep voor de andere kwartalen niet slaagde.
De Raad vernietigde de eerdere uitspraak voor het derde kwartaal van 2016, verklaarde het beroep gegrond en verplichtte de Svb om een nieuw besluit te nemen. Voor de overige kwartalen werd de eerdere uitspraak bevestigd. De Raad oordeelde ook dat er geen proceskostenveroordeling plaatsvond, omdat appellant de relevante gegevens pas in hoger beroep had overgelegd.