ECLI:NL:CRVB:2019:844

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 februari 2019
Publicatiedatum
14 maart 2019
Zaaknummer
17-8174 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op kinderbijslag voor een kind dat niet tot het huishouden behoort en de onderhoudseis

In deze zaak heeft appellant, een vader, hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de Sociale verzekeringsbank (Svb) om hem geen kinderbijslag toe te kennen voor zijn dochter, die in Marokko woont. De Svb had eerder vastgesteld dat appellant niet in voldoende mate had bijgedragen aan het onderhoud van zijn dochter, wat leidde tot de weigering van de kinderbijslag. De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard.

Appellant voerde in hoger beroep aan dat hij wel degelijk aan de onderhoudsvoorwaarde had voldaan en overhandigde bewijsstukken, waaronder medische nota's en vliegtickets. De Svb erkende dat appellant voor het derde kwartaal van 2016 had aangetoond dat hij zijn dochter in belangrijke mate had onderhouden, maar handhaafde haar standpunt voor de overige kwartalen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de Svb het bestreden besluit niet langer handhaafde voor het derde kwartaal van 2016, maar dat het hoger beroep voor de andere kwartalen niet slaagde.

De Raad vernietigde de eerdere uitspraak voor het derde kwartaal van 2016, verklaarde het beroep gegrond en verplichtte de Svb om een nieuw besluit te nemen. Voor de overige kwartalen werd de eerdere uitspraak bevestigd. De Raad oordeelde ook dat er geen proceskostenveroordeling plaatsvond, omdat appellant de relevante gegevens pas in hoger beroep had overgelegd.

Uitspraak

17.8174 AKW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
16 november 2017, 17/2066 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 28 februari 2019
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L.A. Alderlieste, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingezonden.
Partijen hebben desgevraagd niet verklaard gebruik te willen maken van het recht om op een zitting te worden gehoord, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft in juli 2016 kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) aangevraagd voor zijn dochter [X.], die [in] 2015 is geboren. [X.] woont bij haar moeder in Marokko.
1.2.
Bij besluit van 3 november 2016 heeft de Svb geweigerd appellant kinderbijslag toe te kennen, omdat hij niet in voldoende mate heeft bijgedragen in het onderhoud van [X.].
1.3.
Bij bestreden besluit van 15 maart 2017 is het bezwaar tegen het besluit van
3 november 2016 ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt ten grondslag dat appellant geen aantoonbare bijdrage in het onderhoud van zijn dochter heeft geleverd. Appellant heeft daardoor over het vierde kwartaal van 2015 tot en met het derde kwartaal van 2016 geen recht op kinderbijslag voor [X.]
.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij aan de onderhoudsvoorwaarde heeft voldaan over de in geding zijnde kwartalen. Daarvoor heeft appellant nota’s overgelegd in verband met medische behandelingen van zijn dochter over de periode van 30 augustus 2015 tot en met 30 oktober 2016. Verder heeft appellant bewijsstukken van aankopen en geldopnames ingezonden ten behoeve van [X.]. Ook heeft appellant zijn dochter een paar keer in Marokko bezocht en is zij met de moeder in Nederland geweest, in welk verband appellant vliegtickets heeft overgelegd.
3.2.
De Svb heeft zich bij brief van 3 januari 2019 nader op het standpunt gesteld dat appellant, met de vliegtickets van 2 augustus 2016 en 15 augustus 2016 en de fictieve onderhoudsbijdrage van € 10,- per dag over de periode tussen deze data, alsnog heeft aangetoond dat hij zijn dochter over het derde kwartaal van 2016 in belangrijke mate heeft onderhouden. Voor de overige kwartalen heeft de Svb zijn standpunt gehandhaafd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voorop moet worden gesteld dat de Svb het bestreden besluit niet langer handhaaft voor zover het betrekking heeft op het derde kwartaal van 2016. Dat betekent dat in hoger beroep uitsluitend nog in geschil is of appellant over het vierde kwartaal van 2015 tot en met het tweede kwartaal 2016 recht heeft op kinderbijslag voor zijn dochter [X.]. Daarbij spitst het geschil zich toe op de vraag of appellant heeft aangetoond dat hij [X.] over voornoemde kwartalen in belangrijke mate heeft onderhouden.
4.2.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de AKW heeft een verzekerde recht op kinderbijslag voor een kind dat jonger is dan 18 jaar en dat tot zijn huishouden behoort of door hem wordt onderhouden. Niet in geschil is dat [X.] in de kwartalen in geding niet tot het huishouden van appellant behoorde.
4.3.
Nu [X.] in de in geding zijnde kwartalen niet tot het huishouden van appellant behoorde, kan appellant slechts aanspraak maken op kinderbijslag indien hij aannemelijk kan maken zijn dochter in voldoende mate te hebben onderhouden. De voor hem geldende onderhoudsbijdrage bedraagt € 416,- per kwartaal. Volgens vaste rechtspraak dient de verzekerde, voor een kind dat niet tot zijn huishouden behoort, op een voor de Svb eenvoudig te controleren wijze – met name door middel van bankoverschrijvingen ten name van het kind of diens verzorger – aan te tonen of aannemelijk te maken dat hij aan de onderhoudseis heeft voldaan.
4.4.
Niet in geschil is dat appellant niet via een bankoverschrijving geld heeft overgemaakt naar [X.] of haar moeder. De door appellant overgelegde verklaring van de moeder dat zij vanaf de geboorte van [X.] maandelijks geld van appellant heeft ontvangen, voldoet niet aan de hiervoor genoemde criteria. Appellant heeft verder als bewijsstukken ingezonden
facturen van 29 en 30 augustus 2015 van de ziekenhuisopname van [X.] en facturen van 26 en 27 september 2017 van de apotheek. Ook heeft hij een giroafschrift ingezonden van 29 juli 2015 van de aankoop van een kinderwagen. Deze bewijsstukken hebben echter geen betrekking op de in geding zijnde kwartalen.
4.5.
Met betrekking tot het vierde kwartaal van 2015 en het eerste kwartaal van 2016 heeft appellant kopieën van vliegtickets overgelegd van reizen naar Marokko op 12 november 2015 ten bedrage van 1.527,95 Dirham (omgerekend € 141,-) en op 5 maart 2016 van € 126,-. Hoewel aannemelijk is dat deze kosten ook daadwerkelijk door appellant zijn betaald om bij zijn dochter te zijn, zijn deze kosten onvoldoende om aan de vereiste onderhoudsbijdrage te kunnen voldoen.
4.6.
Appellant heeft verder over deze kwartalen giroafschriften ingezonden van aankopen bij H&M en Zeeman. Daargelaten of de aankopen betrekking hebben op de uitgaven voor [X.], moet worden vastgesteld dat deze uitgaven tezamen met de onder 4.5 genoemde kosten niet voldoende zijn om aan de onderhoudseis te voldoen.
4.7.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep slaagt wat betreft het derde kwartaal van 2016. De aangevallen uitspraak dient in zoverre te worden vernietigd, het beroep dient in zoverre gegrond te worden verklaard en het bestreden besluit dient in zoverre te worden vernietigd. Uit 4.2 tot en met 4.6 volgt verder dat het hoger beroep wat betreft het vierde kwartaal van 2015 tot en met het tweede kwartaal van 2016 niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient voor het overige te worden bevestigd.
5. De Svb heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling, nu appellant gegevens die tot het gewijzigde standpunt over het recht op kinderbijslag over het derde kwartaal van 2016 eerst in hoger beroep heeft overgelegd. Er is aanleiding dit standpunt te volgen. Er zal daarom geen veroordeling in de proceskosten worden uitgesproken.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover betrekking hebbend op het derde kwartaal
van 2016;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit in zoverre;
- bepaalt dat de Svb een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen ten aanzien van het derde
kwartaal van 2016;
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
- bepaalt dat de Svb aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in
totaal van € 170,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2019.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) M.D.F. de Moor
md