ECLI:NL:CRVB:2019:841

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 februari 2019
Publicatiedatum
14 maart 2019
Zaaknummer
17-4870 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake invordering van bijstandsbedrag en terugvorderingsbesluit

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Limburg, waarin het beroep van appellant tegen een terugvorderingsbesluit ongegrond werd verklaard. Appellant, die al geruime tijd zonder inkomen en vermogen verkeert, heeft aangevoerd dat hij het terugvorderingsbesluit nooit heeft ontvangen en dat de invordering van de schuld leidt tot onaanvaardbare financiële en maatschappelijke gevolgen. De rechtbank oordeelde echter dat het terugvorderingsbesluit op juiste wijze was bekendgemaakt aan de toenmalige bewindvoerder van appellant, die bevestigde het besluit te hebben ontvangen. Aangezien appellant geen rechtsmiddel tegen het terugvorderingsbesluit heeft ingesteld, staat dit in rechte vast.

De Centrale Raad van Beroep heeft de gronden van appellant in hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat deze in wezen een herhaling zijn van de eerder aangevoerde argumenten. De Raad bevestigt dat het bestreden besluit in overeenstemming is met het beleid van het college, dat de invordering van het teruggevorderde bedrag vaststelt op 10% van de bijstandsnorm. Appellant heeft niet aangetoond dat er bijzondere omstandigheden zijn die een afwijking van dit beleid rechtvaardigen. De Raad oordeelt dat de invordering van 10% van de bijstandsnorm niet onrechtmatig is en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

17.4870 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 27 juni 2017, 16/2264 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Roermond (college)
Datum uitspraak: 26 februari 2019
Zitting heeft: F. Hoogendijk als lid van de enkelvoudige kamer
Griffier: S.H.H. Slaats
Ter zitting is voor appellant mr. W.H.A. Bos, advocaat, verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.A.T.M. Brouns.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1.Bij besluit van 8 april 2014 heeft het college de kosten van aan appellant ingevolge de
Wet werk en bijstand verleende bijstand teruggevorderd tot een bedrag van € 15.446,43 bruto en € 525,- netto, in totaal € 15.971,43. Appellant heeft hiertegen geen bezwaar ingediend. In verband met de financiële situatie van appellant heeft het college de aflossingsverplichting voorlopig opgeschort. Bij besluit van 25 januari 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 22 juli 2016 (bestreden besluit), heeft het college de opschorting van de betalingsverplichting beëindigd en aan appellant meegedeeld dat hij het teruggevorderde bedrag ineens of, indien dit niet mogelijk is, in maandelijkse termijnen moet terug betalen. Het college heeft daarbij het maandelijks af te lossen bedrag vastgesteld op 10% van de bijstandsnorm voor een gehuwde. Dit is € 138,96.
2. Appellant heeft in beroep tegen het bestreden besluit aangevoerd dat hij het terugvorderingsbesluit nooit heeft ontvangen. Ook heeft hij aangevoerd dat de invordering van de schuld leidt tot onaanvaardbare financiële en maatschappelijke gevolgen omdat hij al geruime tijd geen inkomen heeft en ook geen vermogen.
3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
4. De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in de kern een herhaling van wat appellant in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het terugvorderingsbesluit op juiste wijze bekend is gemaakt door toezending aan de toenmalige bewindvoerder van appellant. De bewindvoerder heeft bevestigd het terugvorderingsbesluit te hebben ontvangen. Omdat appellant tegen het terugvorderingsbesluit geen rechtsmiddel heeft ingesteld staat dit in rechte vast. Het gaat het in deze procedure alleen om de invordering van het teruggevorderde bedrag. Het bestreden besluit is in overeenstemming met het beleid van het college, zoals dit is neergelegd in artikel 9 van de Beleidsregel herziening, terugvordering en verhaal PW. Op grond van dit beleid stelt het college het aflossingsbedrag vast op 10% van de bijstandsnorm en kan het college daarvan afwijken als individuele bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat zich bijzondere omstandigheden voordoen om van het beleid af te wijken. Hij heeft zijn stelling dat de invordering leidt tot onaanvaardbare financiële en maatschappelijke gevolgen niet onderbouwd met enig objectief en verifieerbaar gegeven. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat de invordering met 10% van de bijstandsnorm niet onrechtmatig is.
5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt daarom bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) S.H.H. Slaats (getekend) F. Hoogendijk
lh