ECLI:NL:CRVB:2019:841
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake invordering van bijstandsbedrag en terugvorderingsbesluit
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Limburg, waarin het beroep van appellant tegen een terugvorderingsbesluit ongegrond werd verklaard. Appellant, die al geruime tijd zonder inkomen en vermogen verkeert, heeft aangevoerd dat hij het terugvorderingsbesluit nooit heeft ontvangen en dat de invordering van de schuld leidt tot onaanvaardbare financiële en maatschappelijke gevolgen. De rechtbank oordeelde echter dat het terugvorderingsbesluit op juiste wijze was bekendgemaakt aan de toenmalige bewindvoerder van appellant, die bevestigde het besluit te hebben ontvangen. Aangezien appellant geen rechtsmiddel tegen het terugvorderingsbesluit heeft ingesteld, staat dit in rechte vast.
De Centrale Raad van Beroep heeft de gronden van appellant in hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat deze in wezen een herhaling zijn van de eerder aangevoerde argumenten. De Raad bevestigt dat het bestreden besluit in overeenstemming is met het beleid van het college, dat de invordering van het teruggevorderde bedrag vaststelt op 10% van de bijstandsnorm. Appellant heeft niet aangetoond dat er bijzondere omstandigheden zijn die een afwijking van dit beleid rechtvaardigen. De Raad oordeelt dat de invordering van 10% van de bijstandsnorm niet onrechtmatig is en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.