ECLI:NL:CRVB:2019:829
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet-ontvankelijkverklaring bezwaar bijstandsbesluiten na verhuizing
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de niet-ontvankelijkverklaring van haar bezwaar tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk. Appellante ontving bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) en had haar adres opgegeven als [uitkeringsadres] te [V.]. Tot 8 januari 2015 stond zij op dat adres ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP). In september 2014 ontving zij drie besluiten van het college, waaronder een besluit tot intrekking van de bijstand. Appellante maakte pas op 10 oktober 2016 bezwaar tegen deze besluiten, maar het college verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk omdat het niet binnen de wettelijke termijn van zes weken was ingediend.
Appellante voerde in beroep aan dat zij nooit iets verkeerd had gedaan en dat zij tijdig had gemeld dat zij niet meer op het uitkeringsadres woonde. De rechtbank oordeelde echter dat de besluiten naar het laatst bekende adres waren verzonden en dat appellante niet had gezorgd voor een doorzending van haar post. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
De Centrale Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het college de besluiten op juiste wijze had bekendgemaakt en dat appellante niet binnen de bezwaartermijn had gereageerd. De gronden die appellante in hoger beroep aanvoerde, waren grotendeels herhalingen van eerdere argumenten en werden door de Raad niet gehonoreerd. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en bevestigde de aangevallen uitspraak.