ECLI:NL:CRVB:2019:823

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 februari 2019
Publicatiedatum
14 maart 2019
Zaaknummer
17-1620 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar inzake bijzondere bijstand voor advocaatkosten

Op 26 februari 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen de niet-ontvankelijk verklaring van een bezwaar door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. De appellant had op 27 juni 2016 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor advocaatkosten op basis van de Participatiewet. Het college heeft deze aanvraag op 19 juli 2016 afgewezen. Vervolgens heeft het college op 3 oktober 2016 het bezwaar van de appellant tegen deze afwijzing niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaar te laat was ingediend. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarop de appellant in hoger beroep ging.

De appellant stelde dat hij tijdig bezwaar had gemaakt en dat hij het bezwaarschrift op 24 augustus 2016 ter post had bezorgd. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de bezwaartermijn liep van 20 juli 2016 tot en met 30 augustus 2016 en dat het bezwaarschrift pas op 1 september 2016 ter post was bezorgd, wat na de termijn was. De Raad concludeerde dat de appellant niet had aangetoond dat het bezwaarschrift eerder was verzonden dan de poststempel aangaf. Hierdoor was de termijnoverschrijding niet verschoonbaar.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd in het openbaar gedaan en is gebaseerd op de overwegingen dat de appellant niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling dat het bezwaarschrift tijdig was verzonden.

Uitspraak

17.1620 PW-PV

Datum uitspraak: 26 februari 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 30 januari 2017, 16/6988 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Zitting heeft: F. Hoogendijk als lid van de enkelvoudige kamer
Griffier: S.H.H. Slaats
Appellant is ter zitting verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. I. Kesteren.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. Appellant heeft op 27 juni 2016 een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor advocaatkosten op grond van de Participatiewet. Bij besluit van 19 juli 2016 heeft het college de aanvraag afgewezen. Bij besluit van 3 oktober 2016 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant tegen het besluit van 19 juli 2016 niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat het bezwaar te laat is ingediend en deze termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft aangevoerd dat hij tijdig bezwaar heeft gemaakt. Hij heeft gesteld dat hij het bezwaarschrift binnen de bezwaartermijn, namelijk op 24 augustus 2016, ter post heeft bezorgd. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4. De bezwaartermijn liep in dit geval van 20 juli 2016 tot en met 30 augustus 2016. Appellant heeft het bezwaarschrift niet aangetekend verstuurd. Volgens de poststempel op de envelop is het bezwaarschrift op 1 september 2016 ter post bezorgd, dus na het einde van de bezwaartermijn. Het college heeft het bezwaarschrift op 2 september 2016 ontvangen. Het is aan appellant om aannemelijk te maken dat het bezwaarschrift op een eerdere datum dan de poststempel aangeeft ter post is bezorgd, en wel uiterlijk op de laatste dag van de termijn.
5. Appellant is daarin niet geslaagd. Uit het feit dat het bezwaarschrift is gedateerd op
24 augustus 2016 blijkt niet dat het ook op die dag ter post is bezorgd. Dat blijkt ook niet uit de schriftelijke verklaring van de hulpverlener van [instantie] , waarin staat dat appellant op 24 augustus 2016 het inloopspreekuur heeft bezocht en dat samen met hem een bezwaarschrift is opgesteld. Appellant heeft zijn vermoeden dat tussen
24 augustus en 1 september 2016 bij de post iets moet zijn misgegaan met het bezwaarschrift niet ondersteund met concrete gegevens. De door appellant overgelegde verklaring van de hulpverlener, dat hij hulp is komen vragen bij een onderzoek naar de gang van zaken in dit geval bij PostNL is daartoe niet toereikend. Het enkele vermoeden van appellant is onvoldoende om ervan uit te gaan dat het bezwaarschrift inderdaad op 24 augustus 2016 ter post is bezorgd.
6. Dit betekent dat het college terecht heeft beslist dat het bezwaarschrift te laat is ingediend. Niet is gesteld of gebleken dat deze termijnoverschrijding verschoonbaar is.
7. Hieruit volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De rechtbank heeft het beroep terecht ongegrond verklaard.
8. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
S.H.H. Slaats F. Hoogendijk
md