ECLI:NL:CRVB:2019:822
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ziekengeld wegens geschiktheid voor arbeid na ziekte
In deze zaak gaat het om de beëindiging van het ziekengeld van appellant, die zich op 21 januari 2015 ziek meldde tijdens zijn werk als administratief medewerker. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft appellant per 4 september 2015 geschikt geacht voor zijn laatst verrichte arbeid en heeft zijn recht op ziekengeld beëindigd. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank Limburg heeft het beroep van appellant tegen dit besluit eveneens ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen nieuwe medische feiten waren die de geschiktheid van appellant voor zijn werk in twijfel trokken.
In hoger beroep heeft appellant aanvullende argumenten aangedragen, waaronder dat zijn eigen werk zwaarder en stressvoller is dan door het Uwv is aangenomen. Hij heeft ook gesteld dat zijn gezondheidssituatie niet is verbeterd en dat hij niet meer in staat is om in WSW-verband te werken. Het Uwv heeft echter een werkomschrijving van de functie van administratief medewerker laten opstellen en heeft in rapporten van verzekeringsartsen bevestigd dat appellant geschikt is voor zijn eigen werk.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv op goede gronden heeft beslist dat appellant per 4 september 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en het hoger beroep van appellant afgewezen. De uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, met C.I. Heijkoop als griffier, en is openbaar uitgesproken op 14 maart 2019.