ECLI:NL:CRVB:2019:819
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- E.J.J.M. Weyers
- D. Hardonk-Prins
- R.P.T. Elshoff
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheidsevaluatie
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv, waarbij hem met ingang van 16 december 2015 geen recht op een WIA-uitkering is toegekend. Appellant, die eerder werkzaam was als ouderenadviseur en begeleider, heeft zich ziek gemeld en is in aanmerking gebracht voor ziekengeld. Na een beoordeling door het Uwv is vastgesteld dat hij meer dan 65% van zijn loon kan verdienen, wat leidde tot de afwijzing van zijn WIA-aanvraag. De rechtbank Overijssel heeft het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende gemotiveerd heeft dat de belasting in de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt. De Raad heeft de FML van 4 november 2015 als juist beschouwd en geen aanleiding gezien om de conclusies van de verzekeringsartsen te betwisten. Appellant heeft aanvullende medische informatie overgelegd, maar de Raad oordeelt dat deze niet voldoende is om de eerdere conclusies van het Uwv te weerleggen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de argumenten van beide partijen hebben gewogen. De Raad concludeert dat er geen reden is om aan de geschiktheid van de geselecteerde functies te twijfelen en dat de proceskosten niet voor vergoeding in aanmerking komen.