ECLI:NL:CRVB:2019:813
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning loongerelateerde WGA-uitkering en de beoordeling van duurzame arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering aan appellant, die zich per 1 augustus 2013 ziek meldde vanwege nek- en rugklachten. Op 29 april 2015 diende hij een aanvraag in voor een uitkering op grond van de Wet WIA, waarop het Uwv op 26 juni 2015 besloot om hem met ingang van 30 juli 2015 een loongerelateerde WGA-uitkering toe te kennen, met een vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van 100%. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit werd ongegrond verklaard, omdat hij volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt werd geacht, wat betekende dat hij geen recht had op een IVA-uitkering.
De rechtbank Gelderland verklaarde het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond, maar bepaalde dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat hij ten onrechte niet in aanmerking was gebracht voor een IVA-uitkering. Hij voerde aan dat de door het Uwv genoemde behandelmogelijkheden niet reëel waren en dat er toezeggingen waren gedaan over de toekenning van een IVA-uitkering.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de volledige arbeidsongeschiktheid van appellant op 30 juli 2015 niet duurzaam was. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de motivering van de verzekeringsarts overtuigend was. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak, zonder veroordeling in de proceskosten.