ECLI:NL:CRVB:2019:809
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de medische beperkingen van appellante in het kader van WIA-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellante, die als medewerkster klantenservice werkte, had zich op 25 augustus 2014 ziek gemeld vanwege gezondheidsklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had haar een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid op 53% was vastgesteld. Appellante was het niet eens met deze beoordeling en had bezwaar gemaakt, maar het Uwv handhaafde de beslissing. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat het Uwv de medische beperkingen van appellante niet te gering had vastgesteld. De Raad volgde de overwegingen van de rechtbank, waarbij werd benadrukt dat de verzekeringsartsen rekening hadden gehouden met de klachten van appellante, waaronder vermoeidheid en pijn. Appellante had in hoger beroep aanvullende medische informatie ingebracht, maar de Raad oordeelde dat deze informatie niet leidde tot een andere conclusie. De Raad bevestigde dat de arbeidskundige beoordeling niet in geschil was en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en appellante kreeg geen gelijk in haar verzoek om volledige arbeidsongeschiktheid.