ECLI:NL:CRVB:2019:8
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van wezenuitkering na 21e verjaardag
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellant, geboren in 1991, ontving sinds december 2011 een wezenuitkering op basis van de Algemene nabestaandenwet (ANW). De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft in 2015 besloten dat de appellant geen recht meer had op de uitkering omdat hij op 25 maart 2012 21 jaar werd. Dit besluit leidde tot een terugvordering van te veel betaalde uitkering over de periode van april 2012 tot en met juni 2015, ter hoogte van € 30.609,92. De Svb heeft het terugvorderingsbedrag later verlaagd tot € 15.304,96 na een herziening van het beleid.
De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat hij geen verwijt kan worden gemaakt en dat de herziening en terugvordering onterecht zijn. Hij stelde dat hij niet had kunnen onderkennen dat zijn recht op de uitkering eindigde bij zijn 21e verjaardag en dat hij schade had geleden door het ontvangen van de uitkering, wat invloed had op zijn recht op toeslagen en subsidies.
De Raad heeft overwogen dat de Svb het beleid consistent heeft toegepast en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een verdere beperking van de herziening rechtvaardigden. De Raad bevestigde dat de Svb gehouden is tot terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkering, tenzij er dringende redenen zijn om hiervan af te zien. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.