ECLI:NL:CRVB:2019:796
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning ouderdomspensioen krachtens de AOW en recht op partnertoeslag
In deze zaak heeft appellant, geboren in 1950, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin zijn beroep tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) ongegrond werd verklaard. Appellant had in 2014 een aanvraag ingediend voor toekenning van een ouderdomspensioen op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW). De Svb kende hem een ouderdomspensioen toe ter hoogte van 40% van het pensioen voor een gehuwde, omdat appellant niet verzekerd was geweest voor de AOW in de periode van 1 oktober 1965 tot 30 juni 1980 en van 1 januari 2000 tot 30 september 2015. Tevens werd geen partnertoeslag toegekend, omdat deze regeling per 1 januari 2015 was vervallen.
De rechtbank oordeelde dat de Svb op basis van zorgvuldig onderzoek terecht had geconcludeerd dat appellant niet voor de AOW verzekerd was in de relevante periode. Appellant had geen overtuigende informatie overgelegd die zijn stelling dat hij in Nederland had gewoond en gewerkt kon onderbouwen. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt en voegde hij een inschrijvingsbewijs van het Algemeen Ziekenfonds Rotterdam toe, maar de Svb betwistte de relevantie en authenticiteit van dit bewijs.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij in de relevante periode in Nederland had gewoond en gewerkt. Ook werd bevestigd dat appellant geen recht had op partnertoeslag, omdat hij niet voldeed aan de voorwaarden van de AOW. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 1 november 2018.