ECLI:NL:CRVB:2019:771

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 februari 2019
Publicatiedatum
8 maart 2019
Zaaknummer
17/6683 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van bijzondere bijstand voor inrichtingskosten in de vorm van een lening

In deze zaak heeft appellant bijzondere bijstand voor inrichtingskosten aangevraagd, welke door het college van burgemeester en wethouders van Hilversum is toegekend in de vorm van een geldlening van € 3.366,-. Dit besluit is genomen op basis van artikel 51, eerste lid, van de Participatiewet (PW). De rechtbank Midden-Nederland heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard. Appellant was van mening dat het college, gezien zijn persoonlijke omstandigheden, de bijstand om niet had moeten verstrekken in plaats van als lening. Hij heeft zijn ouderlijk huis moeten verlaten en heeft geen mogelijkheid gehad om te reserveren. Daarnaast heeft hij aangegeven dat zijn jonge leeftijd en de studieschuld die hij heeft, meegewogen hadden moeten worden in de besluitvorming.

De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het college in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om de bijstand in de vorm van een lening toe te kennen. Het college heeft zich gehouden aan een vaste gedragslijn voor statushouders, waarbij bijzondere bijstand voor de eerste aanschaf van woninginrichting in de vorm van een lening wordt verstrekt. De Raad heeft vastgesteld dat de argumenten van appellant niet voldoende zijn om te concluderen dat het college deze gedragslijn niet had mogen volgen in zijn situatie. Bovendien dient het college bij de terugbetaling van de lening rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van appellant.

De rechtbank heeft de beoordeling van het bestreden besluit echter ten onrechte gebaseerd op artikel 48, eerste lid, van de PW. De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak met verbetering van gronden bevestigd, maar heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en is ondertekend door de griffier en de voorzitter.

Uitspraak

17.6683 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Datum uitspraak: 19 februari 2019
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 25 augustus 2017, 17/550 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Hilversum (college)
Zitting heeft: M. Schoneveld
Griffier: E. Stumpel
Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. S. Wortel. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door M.T.A. van Uden en mr. S. van Marion.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. Appellant heeft bijzondere bijstand voor inrichtingskosten aangevraagd. Het college heeft bij besluit van 14 juni 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 27 december 2016 (bestreden besluit), bijzondere bijstand tot een bedrag van € 3.366,- in de vorm van een geldlening toegekend. Aan de besluitvorming heeft het college - voor zover hier van belang - artikel 51, eerste lid, van de Participatiewet (PW) ten grondslag gelegd. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2. Niet in geschil is dat de aanvraag betrekking heeft op duurzame gebruiksgoederen en dat het college dus op grond van artikel 51, eerste lid, van de PW bevoegd was om de bijzondere bijstand in de vorm van een lening te verlenen. Appellant heeft aangevoerd dat het college, gelet op de omstandigheden van appellant en rekening houdende met zijn belangen, de bijzondere bijstand om niet had moeten verstrekken in plaats van in de vorm van een geldlening. Appellant heeft noodgedwongen zijn ouderlijk huis per direct moeten verlaten waardoor hij niet heeft kunnen reserveren. Daarnaast had het college rekening moeten houden met zijn jonge leeftijd, het feit dat hij met zijn studie is gestopt en de daaruit voortvloeiende studieschuld. Ook had het college bij de besluitvorming moeten meewegen dat appellant door het toekennen van leenbijstand al op jonge leeftijd achtervolgd wordt door een schuld en daarom de bijstand om niet moeten verlenen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
3. Het college heeft in redelijkheid gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid om de bijstand in de vorm van een geldlening toe te kennen. Daarvoor is van belang dat het college in het geval van appellant heeft aangesloten bij de door hem gehanteerde vaste gedragslijn om bij toekenning van bijzondere bijstand voor de eerste aanschaf van woninginrichting aan statushouders, deze in de vorm van een lening te verstrekken. Wat appellant heeft aangevoerd leidt niet tot het oordeel dat het college deze gedragslijn in zijn situatie niet heeft kunnen volgen. Ook is van belang dat het college op grond van artikel 51, tweede lid, van de PW bij het terugbetalen van de lening rekening dient te houden met de omstandigheden van appellant.
4. Hieruit volgt dat de rechtbank het beroep terecht ongegrond heeft verklaard. De rechtbank heeft de beoordeling van het bestreden besluit echter ten onrechte gebaseerd op artikel 48, eerste lid, van de PW. Daarom wordt de aangevallen uitspraak met verbetering van gronden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) E. Stumpel (getekend) M. Schoneveld

LO