ECLI:NL:CRVB:2019:762
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ziekengeld en geschiktheid voor arbeid na hartinfarct
In deze zaak gaat het om de beëindiging van het ziekengeld van appellant, die zich op 12 juli 2013 ziek meldde na een hartinfarct. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft appellant in eerste instantie ziekengeld verstrekt, maar na een beoordeling in 2015 werd hij als minder dan 35% arbeidsongeschikt geacht. Appellant heeft in 2015 opnieuw ziek gemeld met toegenomen klachten, maar het Uwv concludeerde dat hij per 3 augustus 2016 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij geschikt werd geacht voor eerder geselecteerde WIA-functies. Appellant ging in hoger beroep tegen deze beslissing, waarbij hij stelde dat de verzekeringsartsen onvoldoende onderzoek hadden verricht en zijn beperkingen waren onderschat.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen nieuwe medische informatie was die de conclusie van het Uwv kon weerleggen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de verzekeringsarts overtuigend had gemotiveerd dat de medische situatie van appellant niet was gewijzigd ten opzichte van de eerdere WIA-beoordeling. De Raad bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat appellant geschikt was voor zijn arbeid, wat leidde tot de beëindiging van het ziekengeld per 3 augustus 2016. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.