ECLI:NL:CRVB:2019:761
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging ziekengeld en herhaling gronden in hoger beroep met betrekking tot medisch onderzoek
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, die eerder een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontving, had zijn ziekmelding gedaan op 2 mei 2015 vanwege toegenomen lichamelijke en psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had op 17 september 2015 vastgesteld dat appellant geen recht meer had op ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de onderzoeken door de verzekeringsartsen zorgvuldig waren en dat er voldoende medische informatie beschikbaar was.
In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn klachten waren onderschat en dat de conclusies van de verzekeringsartsen onjuist waren. Hij verwees naar een brief van zijn huisarts waarin werd gesteld dat zijn klachten waren verergerd. De Raad oordeelde echter dat de enkele vermelding van verergering van klachten niet betekende dat de objectief medisch vast te stellen beperkingen van appellant waren toegenomen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat appellant geschikt was voor de eerder geselecteerde functie van inpakker.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van griffier H. Achtot, en werd openbaar uitgesproken op 7 maart 2019.