ECLI:NL:CRVB:2019:761

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 maart 2019
Publicatiedatum
7 maart 2019
Zaaknummer
16/5768 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ziekengeld en herhaling gronden in hoger beroep met betrekking tot medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, die eerder een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontving, had zijn ziekmelding gedaan op 2 mei 2015 vanwege toegenomen lichamelijke en psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had op 17 september 2015 vastgesteld dat appellant geen recht meer had op ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de onderzoeken door de verzekeringsartsen zorgvuldig waren en dat er voldoende medische informatie beschikbaar was.

In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn klachten waren onderschat en dat de conclusies van de verzekeringsartsen onjuist waren. Hij verwees naar een brief van zijn huisarts waarin werd gesteld dat zijn klachten waren verergerd. De Raad oordeelde echter dat de enkele vermelding van verergering van klachten niet betekende dat de objectief medisch vast te stellen beperkingen van appellant waren toegenomen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat appellant geschikt was voor de eerder geselecteerde functie van inpakker.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van griffier H. Achtot, en werd openbaar uitgesproken op 7 maart 2019.

Uitspraak

16.5768 ZW

Datum uitspraak: 7 maart 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
28 juli 2016, 16/279 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D. Gürses, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Gürses. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J.J. Grasmeijer.
Het onderzoek ter zitting is geschorst om appellant in de gelegenheid te stellen nadere stukken in te dienen. Appellant heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt. Het Uwv heeft hierop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 24 januari 2019. Appellant is verschenen, vergezeld door M. Ates als tolk en bijgestaan door mr. Gürses. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Het Uwv heeft met ingang van 9 februari 2012 een eerder aan appellant toegekende uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) herzien, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 25 tot 35%. Appellant werd belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 18 november 2011. Appellant werd met zijn beperkingen in staat geacht de functies van wikkelaar, machinebediende, magazijnmedewerker, inpakker en samensteller kunststof te vervullen.
1.2.
Appellant heeft zich op 2 mei 2015 ziek gemeld met toegenomen lichamelijke en psychische klachten. Op dat moment ontving appellant naast zijn WAO-uitkering een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Op 10 september 2015 heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellant per 17 september 2015 geschikt geacht voor (in ieder geval) de functie van inpakker. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 17 september 2015 vastgesteld dat appellant per 17 september 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 21 december 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 14 december 2015 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard. Daarbij heeft zij (kort gezegd) overwogen dat de onderzoeken van de verzekeringsartsen zorgvuldig zijn geweest en dat hun conclusies kunnen worden gevolgd. Omdat zij over voldoende medische informatie beschikten, hoefden zij geen nadere informatie op te vragen bij de behandelaars van appellant. Wat betreft de in beroep overgelegde medische stukken van de GZ-psycholoog, anesthesist en huisarts van appellant heeft de rechtbank de reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep gevolgd, dat deze stukken ten opzichte van de FML van 18 november 2011 geen nieuwe medische feiten en bevindingen bevatten. Lichte depressieve klachten waren al eerder aanwezig en de diagnose somatoforme stoornis past bij de al bekend zijnde klachten en wat daarover in bezwaar al is gesteld. Ook wat betreft de lichamelijke klachten worden geen nieuwe medische feiten en bevindingen naar voren gebracht. Dat appellant in behandeling was bij de pijnpoli, was ook al bekend. Voor een urenbeperking is geen aanleiding. Daarbij wordt betrokken dat appellant in de FML van 18 november 2011 in verband met slaapproblemen al beperkt is geacht voor ’s nachts werken. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het Uwv appellant per datum in geding terecht geschikt heeft geacht voor tenminste één van de eerder geselecteerde WAO-functies.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn lichamelijke en psychische klachten en de daaruit voortvloeiende beperkingen zijn onderschat. Het oordeel van de rechtbank over de zorgvuldigheid en de conclusies van het onderzoek door de verzekeringsarts is volgens appellant onjuist. Hij heeft daarbij gewezen op de brief van zijn huisarts van 5 maart 2016 waarin deze heeft geschreven dat de klachten van appellant in de loop der tijd ondanks behandeling zijn verergerd. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft appellant een medicatieoverzicht overgelegd, alsmede informatie van zijn huisarts, anesthesioloog, radioloog, neuroloog, longarts, uroloog en fysiotherapeut.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit, onder verwijzing naar een rapport van 4 december 2018 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Deze regel lijdt in dit geval in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na gedurende de maximumtermijn ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van de aanspraak van de verzekerde op een uitkering op grond van de WAO. Van ongeschiktheid in de zin van de ZW is geen sprake indien de verzekerde geschikt is voor ten minste één van de functies die aan hem zijn voorgehouden bij de laatste vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de WAO.
4.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is grotendeels een herhaling van de gronden die hij bij de rechtbank heeft ingediend en vormt geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak terecht geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding bestaat voor twijfel aan het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de in februari 2012 vastgestelde afwijkingen en beperkingen op de datum in geding niet zijn toegenomen. Dat in 2018 bij appellant een slaapapneu is gediagnosticeerd maakt dit niet anders. Bij de WAO-beoordeling in februari 2012 werd reeds rekening gehouden met de bestaande slaapproblematiek en werd appellant om die reden beperkt geacht voor nachtwerk. Appellant heeft op het spreekuur van 9 september 2015 verklaard ondanks zijn slaapproblemen overdag niet overdreven moe te zijn, terwijl het dagverhaal op dat moment ook geen aanknopingspunten bood voor het aannemen van energetische beperkingen. Zowel de verzekeringsarts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben bovendien een goede concentratie en aandacht bij appellant vastgesteld. De reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 4 december 2018 dat uit de overige in hoger beroep overgelegde medische stukken geen nieuwe feiten en bevindingen over de datum in geding naar voren komen, wordt gevolgd. De enkele vermelding in de brief van de huisarts van 5 maart 2016 dat de klachten van appellant in de loop der tijd zijn verergerd en appellant zich fysiek en mentaal sterk voelt achteruitgaan, betekent niet dat de objectief medisch vast te stellen beperkingen van appellant sinds februari 2012 zijn toegenomen en hij niet langer geschikt zou zijn voor de eerder in het kader van de WAO geselecteerde functie van inpakker. Gelet op de aanwezige medische gegevens wordt niet getwijfeld aan de beoordeling door het Uwv zodat er geen aanleiding bestaat een deskundige in te schakelen, zoals door appellant verzocht.
5. Overweging 4.2 leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van H. Achtot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2019.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) H. Achtot
ew