ECLI:NL:CRVB:2019:76
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de terugvordering van een persoonsgebonden budget door het zorgkantoor
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M.M. van Daalhuizen, had hoger beroep ingesteld tegen de besluiten van Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V. die haar persoonsgebonden budget (pgb) voor de jaren 2013 en 2014 had vastgesteld op nihil en bedragen had teruggevorderd. Het zorgkantoor stelde dat appellante niet had voldaan aan de verplichtingen die aan het pgb waren verbonden, wat leidde tot de lagere vaststelling en terugvordering van de bedragen. De rechtbank had de beroepen tegen deze besluiten ongegrond verklaard, wat door de appellante werd bestreden.
De Raad oordeelde dat het zorgkantoor bevoegd was om het pgb lager vast te stellen, gezien het feit dat appellante niet aan de administratieve verplichtingen had voldaan. De Raad benadrukte dat de verantwoording van de besteding van het pgb de eigen verantwoordelijkheid van de verzekerde is, en dat het zorgkantoor niet onredelijk had gehandeld door de terugvordering te handhaven. De Raad volgde de argumentatie van het zorgkantoor dat de door appellante ingediende verantwoording onvoldoende was om de gedeclareerde zorg te rechtvaardigen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van appellante werd afgewezen.
De Raad concludeerde dat de wijze waarop het zorgkantoor zijn bevoegdheid had uitgeoefend niet onredelijk was en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door J. Brand, met M.A.A. Traousis als griffier.