In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de terugvordering van een voorschot op de WW-uitkering van appellant. Appellant had in het kader van de startersregeling toestemming gekregen om met behoud van zijn WW-uitkering een eigen bedrijf te starten. Het Uwv had appellant in 2012 geïnformeerd dat zijn uitkering als voorschot zou worden verstrekt en dat 70% van zijn inkomsten zou worden afgetrokken van de uitkering. Na afloop van de startperiode heeft het Uwv vastgesteld dat appellant te veel voorschot had ontvangen op basis van de definitieve belastingaanslagen en heeft het een bedrag van € 13.136,50 teruggevorderd. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij niet op de hoogte was van de terugvordering en dat zijn vader minder hoefde terug te betalen. De Raad oordeelt dat appellant voldoende was geïnformeerd over de voorwaarden van de startersregeling en dat hij had kunnen en moeten weten dat zijn inkomsten verrekend zouden worden met de WW-uitkering. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.