Uitspraak
17 6886 BBZ
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
BESLISSING
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die op 7 september 2017 een eerder besluit van het dagelijks bestuur Werk en Inkomen Lekstroom ongegrond verklaarde. De zaak betreft de toekenning van bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) en het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004). Appellante en haar echtgenoot kregen in 2014 bijstand in de vorm van een renteloze lening, die niet kon worden omgezet in een bedrag 'om niet' vanwege hun eigen vermogen. Na het overlijden van haar echtgenoot in 2014, heeft appellante bezwaar gemaakt tegen een besluit van het dagelijks bestuur dat het totaal bedrag van de lening vaststelde op € 14.530,49 en de terugbetaling daarvan regelde.
De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat de toekenningsbesluiten in rechte vaststaan, omdat appellante en haar echtgenoot hiertegen geen bezwaar hebben gemaakt. De Raad oordeelt dat het dagelijks bestuur de waarde van het eigen vermogen correct heeft vastgesteld op basis van de aanvraagdatum en dat de beslissing om de lening niet om te zetten in bijstand 'om niet' al in de toekenningsbesluiten was vervat. De beroepsgrond van appellante dat het eigen vermogen onjuist is vastgesteld, wordt verworpen. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is gedaan door F. Hoogendijk, in tegenwoordigheid van V.Y. van Almelo als griffier, en is openbaar uitgesproken op 5 maart 2019.