ECLI:NL:CRVB:2019:741

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 maart 2019
Publicatiedatum
6 maart 2019
Zaaknummer
17/5816 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de medische grondslag van de WAO-uitkering en geschiktheid van geselecteerde functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die in 1997 uitviel voor haar werk door nek-, arm- en longklachten, had een WAO-uitkering ontvangen. Na een verzekeringsgeneeskundig heronderzoek in 2014, waarbij een psychiatrische expertise door psychiater H. Kondakçi werd uitgevoerd, heeft het Uwv de arbeidsongeschiktheid van appellante vastgesteld op 45-55%. Appellante was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij zij de medische grondslag van het bestreden besluit heeft onderschreven. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak opnieuw beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het Uwv de WAO-uitkering van appellante correct heeft vastgesteld. De Raad heeft vastgesteld dat de door appellante ingebrachte informatie over haar beperkingen niet leidde tot een andere conclusie, omdat deze niet betrekking had op haar medische situatie begin 2016. De Raad heeft de conclusies van psychiater Kondakçi en de verzekeringsarts als zorgvuldig en overtuigend beoordeeld. De geselecteerde functies zijn passend bevonden, en het hoger beroep van appellante is afgewezen. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.5816 WAO

Datum uitspraak: 6 maart 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
18 juli 2017, 16/5273 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R. Küçükünal, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 februari 2019. Namens appellante is
mr. Küçükünal verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.C. Geldof.

OVERWEGINGEN

1. Appellante is in 1997 met nek-, arm- en longklachten uitgevallen voor haar werk als medewerkster uitzendbureau. Per 29 mei 1998 is haar een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend. Appellante is op 16 juni 2014 opgeroepen voor een verzekeringsgeneeskundig heronderzoek. De verzekeringsarts heeft informatie bij de huisarts opgevraagd en psychiater H. Kondakçi heeft op verzoek van het Uwv op 4 juli 2015 een psychiatrische expertise uitgebracht. De verzekeringsarts heeft appellante op 7 oktober 2015 wederom gezien en heeft op 27 oktober 2015 een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. Een arbeidsdeskundige heeft in het rapport van 18 november 2015, met inachtneming van de FML, een aantal gangbare functies geselecteerd waarmee een verlies aan verdiencapaciteit resteert van bijna 48%. In het besluit van 2 december 2015 heeft het Uwv de arbeidsongeschiktheid van appellante per 3 februari 2016 vastgesteld op 45-55%. Bij de beslissing op bezwaar van 13 juli 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv het besluit van 2 december 2015 gehandhaafd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig geweest. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat het onderzoek is gebaseerd op bestudering van de dossiergegevens, het bijwonen van de hoorzitting, de rapportage van de primaire verzekeringsarts en het verslag van de expertise van psychiater Kondakçi. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van hetgeen appellante in bezwaar heeft aangevoerd in zijn rapport van 12 juli 2016 op een duidelijke, consistente en inzichtelijk beargumenteerde wijze geconcludeerd dat er geen aanleiding is om te oordelen dat onvoldoende rekening is gehouden met de gezondheidsklachten en/of beperkingen van appellante. De conclusies van psychiater Kondakçi zijn meegewogen bij het vaststellen van de resterende arbeidsmogelijkheden van appellante. Naar aanleiding van hetgeen appellante in beroep heeft aangevoerd, met daarbij de nader ingebrachte medische informatie, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 7 maart 2017 geconcludeerd dat dit geen aanleiding geeft om op het eerder ingenomen standpunt terug te komen. De ingebrachte informatie ziet op een situatie ver na de datum in geding. Het Uwv heeft de functionele mogelijkheden van appellante correct vastgesteld. De rechtbank is niet gebleken dat de belasting van de voorgehouden functies de mogelijkheden van appellante overschrijdt, zodat deze functies voor appellante geschikt zijn. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van hetgeen appellante in beroep heeft aangevoerd in het rapport van 21 oktober 2016 op inzichtelijke wijze gemotiveerd waarom de functies voor appellante geschikt zijn. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten voor twijfel aan de conclusies van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar beperkingen onvoldoende in ogenschouw zijn genomen. Zo heeft appellante gesteld longklachten te hebben, die evenals haar psychische klachten onvoldoende tot uiting komen in de FML. Daarbij heeft appellante een tussenevaluatie van 12 april 2018 van F. Karaca, arts, een rapport van 1 oktober 2018 van Medisch Centrum Karaman en twee brieven van 11 juni 2018 en van 14 januari 2019 van N.C.A. Gerritsen, longarts, in geding gebracht.
3.2.
Het Uwv heeft, onder verwijzing naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 5 september 2018 en 21 januari 2019, bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In deze procedure moet worden beoordeeld of de rechtbank in de aangevallen uitspraak met juistheid heeft geoordeeld dat het Uwv de WAO-uitkering van appellante terecht met ingang van 3 februari 2016 heeft vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45‑55%.
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven. In wat door appellante is aangevoerd heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien de beoordeling van het Uwv voor onjuist te houden. Hiertoe wordt overwogen dat psychiater Kondakçi op verzoek van het Uwv een psychiatrische expertise heeft verricht en in zijn rapport overtuigend heeft uiteengezet hoe de psychische gesteldheid van appellante ingeschat moet worden. Niet gebleken is dat dit rapport niet zorgvuldig zou zijn opgesteld dan wel anderszins onjuiste gegevens bevat. De verzekeringsarts heeft zich bij zijn beoordeling op het rapport kunnen baseren. In verband met de psychische klachten van appelante zijn in de FML beperkingen onder rubrieken 1 en 2 opgenomen. In verband met de overige klachten van appelante zijn in de FML beperkingen aangenomen op blootstelling aan stof, rook, gassen en dampen en aan huisstofmijt, huisdieren en pluimvee, frequent reiken, buigen en zware lasten hanteren tijdens het werk, duwen of trekken, tillen of dragen, lopen, trappenlopen, klimmen, knielen of hurken, zitten, staan, geknield of gehurkt actief zijn, gebogen en/of getordeerd actief zijn en op werktijden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapporten van 12 juli 2016 en 7 maart 2017, nader aangevuld door de rapporten van 5 september 2018 en 21 januari 2019, ook inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat de door appellante naar voren gebrachte klachten en beperkingen geen aanleiding vormen voor het aannemen van verdergaande beperkingen.
4.3.
De door appellante in hoger beroep overgelegde informatie leidt niet tot een andere conclusie, omdat deze niet ziet op haar medische situatie begin 2016.
4.4.
Gelet op de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit wordt de rechtbank eveneens gevolgd in het oordeel dat de voor appellante geselecteerde functies passend zijn.
5. De overwegingen in 4.1 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van G.D. Alting Siberg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2019.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) G.D. Alting Siberg

VC