ECLI:NL:CRVB:2019:735

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 februari 2019
Publicatiedatum
6 maart 2019
Zaaknummer
16/7043 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WGA-uitkering na beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 februari 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv om zijn WGA-uitkering te beëindigen. Appellant, die eerder als kermismedewerker in Litouwen werkte, was op 7 december 2008 uitgevallen door rugklachten na een val. Na een periode van arbeidsongeschiktheid werd zijn mate van arbeidsongeschiktheid op 15 december 2010 vastgesteld op 0%. Na een nieuwe ziekmelding ontving appellant van 28 mei 2013 tot 1 mei 2015 een Ziektewet-uitkering. Op 10 april 2015 vroeg hij een WIA-uitkering aan, waarbij hij aangaf dat zijn gezondheidstoestand was verslechterd. Het Uwv beoordeelde appellant op 29 mei 2015 en concludeerde dat hij per 1 februari 2015 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de beëindiging van zijn WGA-uitkering per 25 mei 2016.

De rechtbank Gelderland verklaarde het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond. Appellant stelde dat zijn gezondheidssituatie niet goed was ingeschat en dat er meer beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgenomen hadden moeten worden. In hoger beroep herhaalde appellant deze gronden en verzocht om benoeming van een onafhankelijke deskundige. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de informatie van de behandelende specialisten niet leidde tot een ander oordeel. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellant per de datum in geding minder dan 35% arbeidsongeschikt was.

Uitspraak

16/7043 WIA
Datum uitspraak: 28 februari 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 4 oktober 2016, 15/7064 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.C. Cornelisse, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 januari 2019. Namens appellant is
mr. Cornelisse verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. H. ten Brinke.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was onder andere gedurende de zomermaanden werkzaam als kermismedewerker in Litouwen. Hij is op 7 december 2008 voor dit werk uitgevallen vanwege rugklachten na een val. Per einde wachttijd, 15 december 2010, is de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
(Wet WIA) vastgesteld op 0%. Zijn maatmaninkomen is vastgesteld op € 1,42. Vervolgens is appellant weer werkzaamheden gaan verrichten, afgewisseld met een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Nadat het Uwv met ingang van 12 april 2013 heeft geweigerd om appellant alsnog in aanmerking te brengen voor een WIA-uitkering, heeft appellant na een nieuwe ziekmelding vanaf 28 mei 2013 tot en met 1 mei 2015 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen.
1.2.
Appellant heeft op 10 april 2015 een WIA-uitkering aangevraagd. Hij heeft daarbij vermeld dat zijn gezondheidstoestand na de eerstejaars ziektewetbeoordeling op 3 mei 2014 is verslechterd. Op 29 mei 2015 heeft een medische beoordeling plaatsgevonden door een arts, onder verantwoordelijkheid van een verzekeringsarts. Deze arts heeft onderzocht of er sprake is van het alsnog ontstaan van arbeidsongeschiktheid binnen vijf jaar na de WIA-beoordeling per 15 december 2010 (een zogenoemde amberbeoordeling). Volgens de arts was er op 28 mei 2013 sprake van een toename van beperkingen als rechtstreeks gevolg van ziekte of gebrek met dezelfde ziekteoorzaak als op 15 december 2010. De arts verwijst naar een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 28 mei 2013. Verder beschikte appellant volgens de verzekeringsarts tussen 24 november 2014 en 1 februari 2015 tijdelijk niet over benutbare mogelijkheden voor arbeid. De beperkingen en belastbaarheid van appellant na deze periode heeft de verzekeringsarts vastgelegd in een FML, geldig vanaf 1 februari 2015.
1.3.
Bij besluit van 10 juni 2015 (besluit 1) heeft het Uwv appellant met ingang van 24 november 2014 (tot en met 24 mei 2016) in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%.
1.4.
Bij besluit van eveneens 10 juni 2015 (besluit 2) heeft het Uwv appellant met ingang van 1 februari 2015 minder dan 35% arbeidsongeschikt geacht, waardoor appellant vanaf
25 mei 2016 geen recht meer heeft op een WGA-uitkering.
1.5.
Bij beslissing op bezwaar van 29 oktober 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren van appellant tegen de besluiten van 10 juni 2015 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat alleen de mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van 1 februari 2015 in geschil is en dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht door de (verzekerings)artsen van het Uwv. Alle naar voren gebrachte klachten, te weten de rug-, nek-, been-, en knieklachten, de klachten als gevolg van een TIA in 2013, COPD en suikerziekte, zijn op een deugdelijke en kenbare wijze betrokken bij de medische beoordeling. Dat geldt ook voor de eigen bevindingen uit psychisch en lichamelijk onderzoek en voor de in het dossier aanwezige informatie van de behandelende sector, te weten van neuroloog C. Fokke, neurochirurg T.T.A. Aalders en huisarts J. Jens. Er bestaat volgens de rechtbank geen reden om aan te nemen dat de (verzekerings)artsen aspecten van de gezondheidstoestand van appellant hebben gemist. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt expliciet dat de informatie van de huisarts in de beoordeling is betrokken, evenals de gestelde diagnose COPD Gold II, en dat is overwogen dat vanwege de overige lichamelijke klachten al sprake was van lichte tot matige inspanningsmogelijkheden en er daarom geen aanleiding is de FML met het oog op de COPD aan te passen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ook gemotiveerd dat appellant niet beperkt is voor blootstelling aan gassen, dampen of rook en dat uit de medische informatie niet blijkt dat de nekhernia al sinds begin 2015 bestond. Daarnaast heeft appellant geen medische informatie overgelegd waaruit blijkt dat wegens preventieve redenen een urenbeperking zou moeten worden aangenomen. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om een onafhankelijke deskundige te benoemen. Uitgaande van de vastgestelde medische belastbaarheid, zoals verwoord in de FML die geldig is vanaf
1 februari 2015, moet appellant volgens de rechtbank op de datum in geding in staat worden geacht arbeid te verrichten die in overeenstemming is met de voor hem geselecteerde functies. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv in de rapporten van een arbeidsdeskundige van 9 juni 2015 en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 21 oktober 2015 voldoende gemotiveerd dat de belasting in de geduide voorbeeldfuncties de vastgestelde medische belastbaarheid van appellant niet overschrijdt.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep in essentie dezelfde gronden aangevoerd als in beroep. Zijn gezondheidssituatie wordt onderschat en er hadden meer beperkingen in de FML moeten worden opgenomen per 1 februari 2015. De nekhernia bestond toen al en de rechtbank had een onafhankelijke deskundige moeten benoemen. Appellant heeft een journaal van zijn huisarts overgelegd met berichten van specialisten over de periode 28 mei 2013 tot en met 11 september 2016 en verzoekt de Raad om een onafhankelijk deskundige te benoemen, waarbij appellant denkt aan een neuroloog. Daarnaast is de voorbeeldfunctie van solderingoperator ongeschikt volgens appellant. Ter zitting heeft de gemachtigde van appellant verklaard dat appellant een bijstandsuitkering ontvangt en dat appellant na de intrekking van de WGA-uitkering het Uwv niet heeft verzocht om een herbeoordeling.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit en heeft een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 3 mei 2017 ingediend. Ter zitting bij de Raad heeft het Uwv toegelicht dat bij een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling – gelet op het zeer lage maatmaninkomen van appellant – al snel het resultaat wordt behaald dat appellant meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voor zijn uitval.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ook in hoger beroep is het geschil beperkt tot de mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van 1 februari 2015 en de beëindiging van de WGA-uitkering per 25 mei 2016. Daartoe moet de vraag worden beantwoord of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het Uwv de belastbaarheid en beperkingen van appellant op een juiste wijze heeft vertaald in de FML zoals die geldt vanaf 1 februari 2015 en de mate van arbeidsongeschiktheid terecht op minder dan 35% heeft vastgesteld.
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Wat appellant in de beroepsgronden heeft vermeld aan klachten en informatie van de behandelaars, stemt overeen met wat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapporten van 1 oktober 2015 en 21 januari 2016 kenbaar in de afweging heeft betrokken. Wat over de medische beoordeling door de rechtbank in de aangevallen uitspraak is overwogen, wordt onderschreven.
4.3.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd aan gronden over zijn gezondheidstoestand is in essentie een herhaling van wat hij in bezwaar en beroep naar voren heeft gebracht. De informatie van de behandelend specialisten kan niet tot een ander oordeel leiden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 3 mei 2017 gemotiveerd dat de in hoger beroep ingediende medische informatie geen nieuwe relevante medische feiten bevat die eerder nog niet bekend was.
4.4.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd dat er sprake is van een lichte COPD. Zij verwijst daarbij naar de tijdens het bezwaar ingediende informatie door de huisarts en haar rapport van 21 januari 2016. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd dat er op 1 februari 2015 onvoldoende aanleiding bestond om in verband met een nekhernia meer beperkingen in de FML op te nemen. Volgens een onderzoek op 9 juni 2015 door neuroloog Fokke is er sprake van een hernia en heeft appellant sinds ongeveer twee maanden pijn in de rechterarm. Door neurochirurg Aalders worden de nekklachten niet genoemd in een brief van 12 februari 2015 en bij lichamelijk onderzoek door de verzekeringsarts op 21 mei 2015, die wist dat er een MRI zou worden gemaakt van de nek, zijn geen bewegingsbeperkingen gevonden en geen afname van kracht in de armen en handen. Er bestaat onvoldoende aanleiding om een neuroloog te benoemen als deskundige. Er is informatie van een neuroloog en een neurochirurg en uit deze medische informatie blijkt niet dat er begin 2015 meer beperkingen hadden moeten worden aangenomen als gevolg van de nekhernia. Bij een operatie op 26 november 2014 zijn door een neurochirurg de wervels
L4 tot S1 gefixeerd en bij een controle op 12 februari 2015 heeft appellant bij de neurochirurg gemeld dat hij ondanks de operatie nog steeds (lage) rugklachten heeft. Volgens de informatie van neurochirurg Aalders zijn de rugklachten toegenomen, waarschijnlijk door een infectie. Bij onderzoek door de verzekeringsarts is niet gebleken van een infectie en er is door appellant geen informatie ingediend waaruit blijkt dat er inderdaad sprake was van een infectie ten tijde van de datum in geding.
4.5.
Uitgaande van de juistheid van de FML, zoals die geldt vanaf 1 februari 2015, wordt met de rechtbank geoordeeld dat de voorbeeldfuncties in het rapport van de arbeidsdeskundige van 21 oktober 2015, gelet op de aan deze functies verbonden belastende factoren, in medisch opzicht passend zijn voor appellant. Verwezen wordt naar het Resultaat functiebeoordeling van de voorbeeldfuncties en de toelichting van de arbeidsdeskundige op de signaleringen van mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid van appellant. Op basis van de inkomsten die appellant met de voorbeeldfuncties zou kunnen verwerven, heeft de bezwaararbeidsdeskundige op goede gronden de arbeidsongeschiktheid berekend op 0%. De rechtbank is dan ook op goede gronden tot de conclusie gekomen dat het Uwv na een verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige beoordeling terecht heeft vastgesteld dat appellant per de datum in geding minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van S.L. Alves als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2019.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend S.L. Alves
md