ECLI:NL:CRVB:2019:735
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging WGA-uitkering na beoordeling arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 februari 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv om zijn WGA-uitkering te beëindigen. Appellant, die eerder als kermismedewerker in Litouwen werkte, was op 7 december 2008 uitgevallen door rugklachten na een val. Na een periode van arbeidsongeschiktheid werd zijn mate van arbeidsongeschiktheid op 15 december 2010 vastgesteld op 0%. Na een nieuwe ziekmelding ontving appellant van 28 mei 2013 tot 1 mei 2015 een Ziektewet-uitkering. Op 10 april 2015 vroeg hij een WIA-uitkering aan, waarbij hij aangaf dat zijn gezondheidstoestand was verslechterd. Het Uwv beoordeelde appellant op 29 mei 2015 en concludeerde dat hij per 1 februari 2015 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de beëindiging van zijn WGA-uitkering per 25 mei 2016.
De rechtbank Gelderland verklaarde het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond. Appellant stelde dat zijn gezondheidssituatie niet goed was ingeschat en dat er meer beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgenomen hadden moeten worden. In hoger beroep herhaalde appellant deze gronden en verzocht om benoeming van een onafhankelijke deskundige. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de informatie van de behandelende specialisten niet leidde tot een ander oordeel. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellant per de datum in geding minder dan 35% arbeidsongeschikt was.