ECLI:NL:CRVB:2019:734
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheid van appellante met fibromyalgie
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 februari 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv met betrekking tot haar WIA-uitkering. Appellante, die als cateringmedewerkster heeft gewerkt, meldde zich op 23 oktober 2008 ziek. Het Uwv kende haar een loongerelateerde WGA-uitkering toe, maar beëindigde deze op 4 februari 2014 omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante verzocht om herbeoordeling op basis van verslechtering van haar gezondheid per 1 juli 2014, maar het Uwv concludeerde dat zij geen recht had op een uitkering omdat zij opnieuw minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarna zij in hoger beroep ging.
In hoger beroep voerde appellante aan dat onvoldoende rekening was gehouden met haar pijnklachten en haar fibromyalgie, die haar in staat stelde om niet 40 uur per week te werken. Het Uwv verwees naar eerdere rapporten van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen die de conclusie ondersteunden dat appellante geschikt was voor bepaalde functies. De Raad oordeelde dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld en dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische beoordeling. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de geschiktheid van appellante voor de functies van chauffeur heftruck, bestucker, productiemedewerker industrie en uitvoerder afwerking voldoende was gemotiveerd.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.