ECLI:NL:CRVB:2019:698
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake recht op uitkering op grond van de Wet WIA na ziekte en arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 februari 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. Appellante, die zich ziek had gemeld na een periode van werken als restauratief medewerker, betwistte de afwijzing van haar aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet WIA door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De rechtbank had eerder geoordeeld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van hun oordeel. Appellante stelde dat haar beperkingen te licht waren ingeschat en dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar medische situatie, waaronder psychische klachten en chronische aandoeningen. In hoger beroep herhaalde zij haar standpunt en vroeg om de inschakeling van een onafhankelijke deskundige. De Raad oordeelde echter dat het Uwv voldoende gemotiveerd had aangetoond dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren voor appellante. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat er geen aanleiding was voor een nader onderzoek door een deskundige en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. Het verzoek van appellante om schadevergoeding werd afgewezen.