ECLI:NL:CRVB:2019:696

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 februari 2019
Publicatiedatum
4 maart 2019
Zaaknummer
16/6991 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op WGA-vervolguitkering en de zorgvuldigheid van medisch onderzoek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die op 14 oktober 2016 een eerdere beslissing van het Uwv over de WGA-uitkering van appellant had vernietigd. Appellant had in 2008 een loongerelateerde WGA-uitkering gekregen, maar in 2014 werd zijn arbeidsongeschiktheid herzien. Het Uwv besloot in 2015 dat appellant vanaf 1 januari 2016 recht had op een WGA-vervolguitkering, wat appellant betwistte. De rechtbank Gelderland verklaarde het beroep van appellant gegrond, maar liet de rechtsgevolgen in stand. In hoger beroep voerde appellant aan dat het medische onderzoek onzorgvuldig was en dat de geselecteerde functies niet geschikt waren. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv voldoende zorgvuldig had gehandeld en dat de geschiktheid van de functies goed was gemotiveerd. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep af.

Uitspraak

16.6991 WIA

Datum uitspraak: 28 februari 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
14 oktober 2016, 16/558 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B. Arabaci, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 januari 2019. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Arabaci. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
M.K. Affia.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 8 december 2008 is met ingang van 31 december 2008 aan appellant een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80 tot 100%. Bij besluit van 21 juni 2010 is de loongerelateerde WGA‑uitkering van appellant met ingang van 28 juni 2010 omgezet in een WGA‑loonaanvullingsuitkering. Bij besluit van 21 januari 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant met ingang van 16 december 2013 is gewijzigd naar 40,09%. De hoogte van de loonaanvullingsuitkering van appellant wijzigt tot 1 januari 2016 niet. Bij besluit van 26 juni 2014 is het hiertegen door appellant gerichte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 19 februari 2015 heeft de rechtbank Gelderland het beroep van appellant gegrond verklaard, het besluit van 26 juni 2014 vernietigd en het besluit van 21 januari 2014 herroepen. De rechtbank heeft daarnaast de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant met ingang van 16 december 2013 vastgesteld op 43,87% en de resterende verdiencapaciteit op € 1.814,99 per maand, en dat, gelet op artikel 60, derde lid van de Wet WIA, de inkomenseis met ingang van 1 januari 2016 op appellant van toepassing zal zijn en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
1.2.
Bij besluit van 24 september 2015 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van 1 januari 2016 geen recht meer heeft op een WGA-loonaanvullingsuitkering en dat appellant vanaf die datum recht heeft op een WGA-vervolguitkering, op basis van de arbeidsongeschiktheidsklasse van 35 tot 45%. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij beslissing op bezwaar van 25 januari 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, waarbij de rechtsgevolgen in stand zijn gelaten. Hiertoe heeft de rechtbank, samengevat, overwogen dat het medische onderzoek zorgvuldig is geweest en er geen aanleiding is om aan de juistheid van de medische beoordeling te twijfelen. Alle klachten, bevindingen en aanwezige medische informatie van behandelaars zijn door de verzekeringsartsen van het Uwv op deugdelijke en kenbare wijze in de beoordeling betrokken. De rechtbank heeft geen reden gezien voor twijfel aan de juistheid van de medische belastbaarheid zoals vastgesteld door de verzekeringsartsen van het Uwv. De wijze waarop appellant zelf zijn klachten ervaart, is onvoldoende om verdergaande beperkingen aan te nemen. Appellant heeft niet met medische stukken onderbouwd dat zijn gezondheidssituatie is verslechterd. De rechtbank heeft verder overwogen dat er ook geen aanleiding bestaat voor twijfel aan de conclusies van de arbeidsdeskundige. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd dat de belasting in de geselecteerde functies de medische belastbaarheid van appellant niet overschrijdt. De omstandigheid dat het Uwv pas in beroep een arbeidskundige heroverweging heeft gedaan heeft de rechtbank wel tot gegrondverklaring van het beroep en vernietiging van het bestreden besluit geleid, maar gelet op het voorgaande heeft de rechtbank aanleiding gezien de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
3.1.
Het hoger beroep van appellant richt zich tegen het in stand laten van rechtsgevolgen van het vernietigde besluit. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij ten onrechte niet volledig arbeidsongeschikt is verklaard. Het medische onderzoek is onzorgvuldig geweest, omdat niet met alle klachten van appellant (voldoende) rekening is gehouden. Daarnaast heeft appellant aangevoerd dat de arbeidskundige beoordeling onjuist is, omdat de geselecteerde functies niet geschikt voor hem zijn. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant verwezen naar de rapporten van Ausems en Kerkvliet arbeidsmedisch adviseurs en een beschikking van de rechtbank Gelderland.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe of andere gronden dan in bezwaar en beroep naar voren gebracht. De rechtbank is hier in de aangevallen uitspraak gemotiveerd op ingegaan en heeft met juistheid overwogen dat het medische onderzoek van het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest en dat geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsartsen van het Uwv. Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die de rechtbank tot dat oordeel hebben gebracht worden onderschreven.
De namens appellant in hoger beroep overgelegde stukken kunnen niet tot een ander oordeel leiden. Deze rapporten dateren uit september en oktober 2018, terwijl de datum in geding bijna drie jaar eerder, namelijk 1 januari 2016, is gelegen. Dat de medische situatie van appellant zoals beschreven in deze rapporten ook aan de orde was op de datum in geding kan niet uit deze stukken worden opgemaakt, nu hierin alleen melding wordt gemaakt van de op dat moment geldende situatie en ook geen beschrijving wordt gegeven van het verloop van de klachten van appellant.
4.2.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat de geschiktheid van de geselecteerde functies afdoende is gemotiveerd.
4.3.
Gelet op de overwegingen 4.1 en 4.2 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van R.P.W. Jongbloed als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2019.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) R.P.W. Jongbloed

VC