In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. Appellante, die als administratief medewerkster werkte, was arbeidsongeschikt geraakt na een verkeersongeval en ontving een WIA-uitkering. Het Uwv heeft de WIA-uitkering van appellante herzien en een bedrag van € 6.314,90 teruggevorderd, omdat zij ten onrechte een ZW-uitkering had ontvangen die in mindering moest worden gebracht op de WIA-uitkering. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen de besluiten van het Uwv ongegrond verklaard, met uitzondering van een besluit dat werd vernietigd, maar de rechtsgevolgen daarvan in stand hield. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat er geen objectieve beoordeling heeft plaatsgevonden en dat de terugvordering onterecht was, omdat zij niet op de hoogte was van de gevolgen van de verhoging van haar WIA-uitkering. De Raad heeft de gronden van appellante niet overtuigend geacht en bevestigd dat het Uwv terecht de ZW-uitkering in mindering heeft gebracht op de WIA-uitkering. De Raad oordeelde dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, omdat appellante niet had aangetoond dat de terugvordering onaanvaardbare gevolgen voor haar had. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.