ECLI:NL:CRVB:2019:657

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 februari 2019
Publicatiedatum
28 februari 2019
Zaaknummer
18/3773 MAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing sollicitatie en beoordeling geschiktheid kandidaten in het ambtenarenrecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, een militair, had gesolliciteerd naar een functie binnen de krijgsmacht, maar zijn sollicitatie werd afgewezen omdat hij niet de meest geschikte kandidaat was. De staatssecretaris van Defensie had deze beslissing genomen op basis van een selectiematrix waarin een andere kandidaat een hogere score had behaald. Tijdens de zitting erkende de appellant dat hij niet de meest geschikte kandidaat was en verklaarde hij daar vrede mee te hebben. De Raad oordeelde dat, zelfs als de gekozen kandidaat niet aan alle functie-eisen voldeed, de appellant geen aanspraak kon maken op de functie omdat er een andere kandidaat was die beter geschikt was. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, die het bezwaar van de appellant ongegrond had verklaard. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor financiële compensatie of om de appellant in een betere positie te brengen voor toekomstige sollicitaties. De uitspraak benadrukt het belang van de beoordeling van geschiktheid van kandidaten in het ambtenarenrecht en de rol van de selectiematrix in dit proces.

Uitspraak

18.3773 MAW

Datum uitspraak: 28 februari 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
30 mei 2018, 17/7654 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Staatssecretaris van Defensie (staatssecretaris)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 januari 2019. Appellant is verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.R.M. van Haren.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is als militair werkzaam bij de krijgsmacht. Hij heeft vanuit een [functie 1] gesolliciteerd naar de [functie 2] van [functie 3] bij de [afdeling] .
1.2.
Bij besluit van 6 december 2016 heeft de staatssecretaris deze functie niet aan appellant toegewezen, omdat appellant niet de meest geschikte kandidaat is.
1.3.
Bij ongedateerd besluit - volgens de staatsecretaris daterend van 15 september 2017 - heeft de staatssecretaris het tegen het besluit van 6 december 2016 gemaakte bezwaar vanwege het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk verklaard. Daaraan is het volgende ten grondslag gelegd. Appellant heeft tijdens de hoorzitting in bezwaar verklaard dat het hem niet zo zeer gaat om het alsnog verkrijgen van de geambieerde functie, maar om de financiële gevolgen van de afwijzing en om zijn toekomstige promotiekansen nu hij in zijn visie niet meer kan doorstromen naar een functie in een hogere rang. Hij wil dat hem een financiële compensatie wordt toegekend en dat hij bij een toekomstige sollicitatie wordt beschouwd als luitenant-kolonel. Volgens de staatssecretaris kan dit niet via een bezwaar tegen het besluit van 6 december 2016 worden gerealiseerd en ontbreekt daarom het procesbelang. Verder heeft de staatssecretaris bij wijze van subsidiair standpunt in het bestreden besluit herhaald dat de functie niet aan appellant is toegewezen, omdat hij niet de meest geschikte kandidaat was voor deze functie.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het bezwaar ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank allereerst overwogen dat het procesbelang gegeven is nu appellant zich weliswaar op het standpunt blijft stellen dat de functie aan hem had moeten worden toegewezen, maar beseft dat het niet redelijk of mogelijk is degene aan wie de functie is toegewezen van deze functie te ontheffen en daarom bij wijze van rechtsherstel heeft verzocht zowel financieel als bij toekomstige sollicitaties te worden gebracht in een positie als ware hem de geambieerde functie toegewezen. Vervolgens heeft de rechtbank, terughoudend toetsend, overwogen dat ook indien juist zou zijn dat de gekozen kandidaat niet aan alle functie-eisen voldeed, de functie niet aan appellant zou zijn toegewezen nu hij niet heeft bestreden dat de als “second best” beoordeelde kandidaat wel aan de functie-eisen voldeed.
3. In hoger beroep heeft appellant zich voortgaand op het standpunt gesteld dat de kandidaat aan wie de functie is toegewezen niet voldeed aan de functie-eisen en dat de functie daarom niet aan deze kandidaat had moeten worden toegewezen. Appellant heeft in dit verband de vraag opgeworpen wat de waarde van de functie-eisen is als aan deze eisen voorbij wordt gegaan.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met de staatssecretaris en in navolging van de rechtbank is de Raad van oordeel dat de functie van [functie 3] bij de [afdeling] evenmin aan appellant zou zijn toegewezen als de functie niet zou zijn toegewezen aan degene die als meest geschikte kandidaat is aangemerkt. Naast deze kandidaat was er immers nog een tweede kandidaat die blijkens de selectiematrix voor de functie van [functie 3] een hogere score had dan appellant en daarom meer geschikt was voor deze functie dan appellant. Appellant heeft dit ter zitting van de Raad ook erkend en verklaard daar vrede mee te hebben. Hieruit volgt dat appellant geen aanspraak kan maken op benoeming in de functie van [functie 3] . Gelet hierop bestaat er geen aanleiding om appellant te compenseren en hem zowel in financieel opzicht als bij toekomstige sollicitaties te brengen in een positie als ware hem de geambieerde functie toegewezen.
4.2.
Het vorenstaande leidt er verder toe dat de Raad niet toekomt aan bespreking van de door appellant opgeworpen vraag naar de waarde van de functie-eisen tegen de achtergrond van zijn stelling dat de meest geschikt bevonden kandidaat niet aan de functie-eisen voldeed.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van
F.H.R.M. Robbers als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
28 februari 2019.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) F.H.R.M. Robbers
ew