ECLI:NL:CRVB:2019:65

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 januari 2019
Publicatiedatum
10 januari 2019
Zaaknummer
18/4921 BABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag Europese gehandicaptenparkeerkaart

Op 2 januari 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een Europese gehandicaptenparkeerkaart. De verzoekster had eerder een aanvraag ingediend die door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam was afgewezen. Dit besluit was gebaseerd op medische adviezen van de Geneeskundige en Gezondheidsdienst Amsterdam (GGD), waaruit bleek dat verzoekster zich zonder hulp van anderen redelijkerwijs over een afstand van meer dan 100 meter kon voortbewegen. De rechtbank Amsterdam had het beroep van verzoekster ongegrond verklaard, en verzoekster ging in hoger beroep.

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep heeft de gronden van beroep van verzoekster beoordeeld en zich verenigd met het oordeel van de rechtbank. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen beletselen waren om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. De medische adviezen van de GGD voldeden aan de eisen van onpartijdigheid en zorgvuldigheid, en de door verzoekster ingebrachte contra-expertise bood geen aanleiding om de beoordeling van het college in twijfel te trekken. De voorzieningenrechter concludeerde dat de door verzoekster ervaren pijnklachten niet konden leiden tot de conclusie dat er sprake was van een aantoonbare loopbeperking zoals vereist in de Regeling gehandicaptenparkeerkaart.

Uiteindelijk bevestigde de voorzieningenrechter de aangevallen uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.4921 BABW, 18/5311 BABW-VV

Datum uitspraak: 2 januari 2019
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 26 juli 2018, 18/802 (aangevallen uitspraak) en op het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb
Partijen:
[verzoekster] te [woonplaats] (verzoekster)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (college) als rechtsopvolger van het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van het stadsdeel West van de gemeente Amsterdam (algemeen bestuur)
PROCESVERLOOP
Waar hierna over “college” wordt gesproken, wordt tevens het “algemeen bestuur” bedoeld.
Namens verzoekster heeft mr. G. Visser hoger beroep ingesteld. Tevens heeft mr. Visser een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 december 2018. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door mr. Visser. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Ramcharan.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 9 januari 2018 (bestreden besluit) heeft het college, beslissend op het bezwaar tegen het besluit van 16 november 2017, de afwijzing op de aanvraag om in aanmerking te komen voor een Europese gehandicaptenparkeerkaart bestuurder (parkeerkaart) in stand gelaten. Aan dit besluit ligt ten grondslag dat uit de medische adviezen van de Geneeskundige en Gezondheidsdienst Amsterdam (GGD) is gebleken dat verzoekster zich, zonder hulp van een ander, met de gebruikelijke loophulpmiddelen, redelijkerwijs over een langere afstand dan 100 meter aaneengesloten kan voortbewegen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hierbij het volgende overwogen. De medische adviezen van de GGD voldoen aan de eis dat zij op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze zijn opgesteld en zorgvuldig tot stand zijn gekomen. Bij de inhoudelijke beoordeling hiervan ziet de rechtbank ondanks de ingebrachte contra-expertise van TriviumPlus geen aanleiding om de beoordeling door het college voor onjuist te houden.
3. Verzoekster heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd en een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan.
4. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge de artikelen 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van de Awb in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.2.
Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb in verbinding met artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter, indien hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak, tevens onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
4.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de onder 4.2 bedoelde situatie zich hier voordoet. Ook overigens is niet gebleken van beletselen om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
4.4.
De voorzieningenrechter verenigt zich met het oordeel van de rechtbank over de gronden van beroep en onderschrijft de overwegingen waarop dat oordeel berust. Hij voegt hier het volgende aan toe.
4.5.
De rechtbank is met juistheid tot de conclusie gekomen dat het college zijn besluitvorming op het medisch advies van de GGD heeft mogen baseren. Verzoekster heeft in hoger beroep herhaald wat zij bij de rechtbank heeft aangevoerd. Daaraan heeft zij toegevoegd een aanvullend stuk van TriviumPlus van 3 september 2018 en een verklaring van de fysiotherapeut van 28 september 2018. Ook deze stukken bieden geen aanknopingspunten om tot een ander oordeel te komen dan waartoe de rechtbank is gekomen. Met het college is de voorzieningenrechter van oordeel dat ook uit deze stukken niet blijkt dat bij verzoekster sprake is van een ten gevolge van een aandoening of gebrek aantoonbare loopbeperking zoals is bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling gehandicaptenparkeerkaart. De door verzoekster ervaren pijnklachten aan haar voet kunnen, hoezeer zij zich hierdoor ook beperkt voelt, niet leiden tot het oordeel dat de loopbeperking aantoonbaar is als in de Regeling voorgeschreven.
4.6.
Uit 4.4 en 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd. Gelet hierop zal het verzoek om een voorlopige voorziening worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van W.M. Swinkels als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 januari 2019.
(getekend) J. Brand
(getekend) W.M. Swinkels

LO