In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 februari 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die sinds 2006 arbeidsongeschikt is, had eerder een WGA-uitkering ontvangen, maar de mate van zijn arbeidsongeschiktheid was door het Uwv verlaagd. Appellant stelde dat zijn beperkingen niet correct waren vastgesteld en dat hij ten onrechte niet volledig arbeidsongeschikt was geacht. De Raad oordeelde dat het Uwv niet voldoende had kunnen uitleggen waarom appellant in een periode van drie maanden, met een ongewijzigde medische situatie, meer beperkingen was toebedeeld. De Raad concludeerde dat de beperkingen zoals opgenomen in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 29 maart 2018 ook al op de datum in geding aanwezig waren. De Raad vernietigde het bestreden besluit en stelde de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant vast op 80 tot 100%, met de bepaling dat de WGA-loonaanvullingsuitkering ongewijzigd wordt voortgezet. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de kosten van appellant wegens verleende rechtsbijstand in hoger beroep.