ECLI:NL:CRVB:2019:646
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekken en terugvorderen van AIO-aanvulling in verband met onroerend goed in het buitenland
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellanten tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin de intrekking en terugvordering van de aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) door de Sociale verzekeringsbank (Svb) aan de orde is. Appellanten ontvingen vanaf 1 augustus 2010, met onderbrekingen, AIO-aanvulling, maar de Svb heeft deze ingetrokken over de periode van 1 augustus 2010 tot en met 28 juli 2015, omdat appellanten niet hadden gemeld dat zij eigenaar waren van onroerend goed in Turkije. De Svb concludeerde dat appellanten niet hadden aangetoond dat zij niet over dit vermogen konden beschikken, en dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelt dat appellanten in de periode in geding beschikten over de bouwgrond en dat de woning die daarop was gebouwd niet geregistreerd was in het kadaster. De verklaringen van de kinderen van appellanten werden als onvoldoende onderbouwd beschouwd om aan te tonen dat appellanten niet konden beschikken over de woning. Ook de stelling dat appellanten in bijstandsbehoevende omstandigheden verkeerden, werd verworpen, omdat de waarde van het vermogen niet kon worden vastgesteld. De Raad concludeert dat de terugvordering niet leidt tot onaanvaardbare gevolgen voor appellanten, en bevestigt de beslissing van de rechtbank.