Op 19 februari 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellanten die sinds 1 februari 2007 bijstand ontvingen op grond van de Participatiewet. De zaak betreft een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel, waarin de intrekking van de bijstandsuitkering van appellanten werd gehandhaafd. De intrekking was gebaseerd op een anonieme melding over het gebruik van zwart geld voor de bekostiging van bruiloften, wat leidde tot een onderzoek door de gemeente Hengelo. Dit onderzoek resulteerde in de conclusie dat appellanten de inlichtingenverplichting hadden geschonden door onvoldoende informatie te verstrekken over hun financiële situatie, waaronder stortingen op hun rekening en hun verblijf in het buitenland.
In hoger beroep hebben appellanten betoogd dat het college niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de intrekking van de bijstand. De Raad oordeelde dat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat appellanten in de te beoordelen periode de inlichtingenverplichting hebben geschonden. De Raad stelde vast dat de onduidelijkheid over de financiële situatie van appellanten niet automatisch leidt tot de conclusie dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep gegrond, waardoor de intrekking van de bijstandsuitkering werd herroepen. Tevens werd het college veroordeeld in de proceskosten van appellanten, die in totaal € 3.072,- bedroegen.