ECLI:NL:CRVB:2019:634

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 februari 2019
Publicatiedatum
27 februari 2019
Zaaknummer
17/1723 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid van geselecteerde functies voor appellant in het kader van de Ziektewet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. Appellant, die zich op 17 augustus 2015 ziek meldde met lichamelijke klachten, was in hoger beroep gegaan tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat hij met ingang van 16 september 2016 geen recht meer had op ziekengeld. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat het Uwv zorgvuldig onderzoek had gedaan naar de klachten van appellant en dat de medische informatie adequaat was beoordeeld. Appellant voerde aan dat zijn fysieke beperkingen waren onderschat, maar de Raad oordeelde dat de door hem ingebrachte informatie van zijn huisarts en specialisten niet leidde tot twijfel aan de juistheid van het medisch oordeel van het Uwv. De Raad onderschreef de conclusies van de rechtbank en het Uwv dat appellant in medisch opzicht geschikt was voor de geselecteerde functies, en dat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en het hoger beroep van appellant werd afgewezen.

Uitspraak

17.1723 ZW

Datum uitspraak: 27 februari 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
3 februari 2017, 16/4567 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend. Hierop heeft het Uwv gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 januari 2019. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. de Jong.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als algemeen medewerker. Zijn eigen werk was grondwerk en bestraten. Op 17 augustus 2015 heeft hij zich ziek gemeld met lichamelijke klachten. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellant op 22 juli 2016 gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 22 juli 2016. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens vier functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 71,65% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 12 augustus 2016 vastgesteld dat appellant met ingang van 16 september 2016 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
1.3.
Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 12 augustus 2016 heeft het Uwv bij besluit van 10 oktober 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daaraan is ten grondslag gelegd een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 14 september 2016 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 10 oktober 2016. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de eerder opgemaakte Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aangepast. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens, met inachtneming van de aangepaste FML van 14 september 2016, geconcludeerd dat de drie functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd nog steeds geschikt zijn en op basis daarvan berekend dat appellant nog 71,64% van zijn maatmaninkomen zou kunnen verdienen. De mate van arbeidsongeschiktheid is minder dan 35% gebleven.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv zorgvuldig onderzoek heeft gedaan naar de klachten van appellant. De over appellant beschikbare medische informatie is bij de beoordeling betrokken en in de FML zijn diverse beperkingen opgenomen die uit de klachten van appellant voortvloeien. De rechtbank heeft geen aanwijzingen dat het Uwv de beperkingen van appellant onjuist heeft ingeschat. In zijn rapport van 10 oktober 2016 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep deugdelijk gemotiveerd waarom de geselecteerde functies voor appellant geschikt zijn.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat het Uwv zijn fysieke beperkingen heeft onderschat. Zijn been- en rugklachten zijn chronisch. Huisarts W.L. Feis heeft Lyrica voorgeschreven en een afspraak bij de pijnpoli gemaakt. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant informatie van de huisarts overgelegd, waarvan onderdeel uitmaken een brief van neuroloog J.M. Nielsen van 17 november 2016 en een onderzoeksverslag van radioloog L. de Beer van 6 december 2018.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
In geschil is of het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellant met ingang van
16 september 2016 (datum in geding) meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
4.3.
De gronden die appellant in hoger beroep over de medische beoordeling door het Uwv heeft aangevoerd zijn grotendeels een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek en de juistheid van de conclusies van de verzekeringsartsen van het Uwv. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellant besproken en voldoende gemotiveerd waarom deze niet slagen. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden geheel onderschreven. Hieraan wordt nog het volgende toegevoegd.
4.4.
Het herhaalde betoog van appellant, dat het Uwv zijn fysieke beperkingen heeft onderschat, slaagt niet. Het Uwv dient vast te stellen of bij appellant op de datum in geding,
16 september 2016, sprake was van medisch objectiveerbare beperkingen en zo ja, wat de omvang en ernst daarvan was. De door appellant ingebrachte informatie van neuroloog Nielsen van 17 november 2016 ziet niet op de datum in geding. Ditzelfde geldt voor de (ruim) na de datum in geding voorgeschreven medicatie. Op de ingebrachte informatie van radioloog De Beer van 6 december 2018 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in een rapport van 7 januari 2019 gereageerd en inzichtelijk geconcludeerd dat deze informatie geen nieuwe medische gezichtspunten oplevert. Daartoe heeft hij overwogen dat de lichte degeneratieve veranderingen passend zijn bij de leeftijd van appellant en dat met de diagnose tendomyogene klachten in voldoende mate rekening is gehouden in de FML van 14 september 2016. Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd en ingebracht geeft de Raad dan ook geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel.
4.5.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
5. De overwegingen in 4.3 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van G.D. Alting Siberg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2019.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) G.D. Alting Siberg

VC