Uitspraak
17.4091 WIA
24 april 2017, 16/4795 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin zijn beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellant, die eerder als medewerker in een visfabriek werkte, meldde zich op 23 december 2013 ziek vanwege fysieke klachten. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering, werd zijn arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 43,38%. Het Uwv kende hem een WIA-uitkering toe, maar het bezwaar tegen dit besluit werd ongegrond verklaard.
De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om aan de medische beoordeling te twijfelen. Appellant stelde in hoger beroep dat hij meer beperkingen ervaart dan het Uwv heeft aangenomen en dat zijn klachten structureel zijn. Hij betoogde dat hij niet kan werken en dat zijn klachten verergeren. Het Uwv verdedigde de eerdere uitspraak en stelde dat alle medische informatie was meegewogen.
De Centrale Raad van Beroep onderschreef het oordeel van de rechtbank. De Raad concludeerde dat appellant geen nieuwe medische informatie had ingebracht die tot een ander oordeel zou leiden. Ook werd de stelling van appellant dat er geen psychisch onderzoek had plaatsgevonden, verworpen. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.