ECLI:NL:CRVB:2019:562

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 februari 2019
Publicatiedatum
20 februari 2019
Zaaknummer
17/838 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WGA-loonaanvullingsuitkering en medische belastbaarheid

Op 20 februari 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellante, die sinds 2007 in aanmerking kwam voor een loongerelateerde WGA-uitkering, had in 2015 te maken met een stopzetting van haar WGA-loonaanvullingsuitkering door het Uwv. Dit gebeurde omdat zij niet op het spreekuur was verschenen. Na een verzoek om herleving van haar recht op uitkering, heeft het Uwv in 2016 vastgesteld dat appellante recht had op een WGA-vervolguitkering. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep.

In hoger beroep voerde appellante aan dat zij niet was uitgenodigd voor de openbare uitspraak en dat er sprake was van naamsverwisseling in de procedure. De Raad oordeelde dat de rechtbank op juiste wijze had gehandeld en dat er geen aanknopingspunten waren voor de stelling van appellante over naamsverwisseling. De Raad bevestigde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de vastgestelde medische belastbaarheid van appellante. De rechtbank had ook terecht geoordeeld dat het vermelden van een onjuiste functienaam geen gevolgen had voor de mate van arbeidsongeschiktheid.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.838 WIA

Datum uitspraak: 20 februari 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 12 januari 2017, 16/5047 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Beide partijen hebben nadere stukken ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is met ingang van 11 november 2007 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80% of meer. Deze uitkering is met ingang van 11 november 2010 omgezet in een
WGA-loonaanvullingsuitkering.
1.2.
Het Uwv heeft bij besluit van 20 januari 2015 medegedeeld dat de
WGA-loonaanvullingsuitkering van appellante met ingang van 1 februari 2015 niet meer zal worden uitbetaald, omdat appellante twee keer niet is verschenen op het spreekuur. Bij besluit van 11 februari 2015 heeft het Uwv de betaling van de WGA-loonaanvullingsuitkering met ingang van 1 maart 2015 beëindigd, omdat appellante niet vóór 3 februari 2015 contact heeft opgenomen om een afspraak te maken voor een spreekuur.
1.3.
Naar aanleiding van het verzoek van appellante om herleving van haar recht op haar WIA-uitkering, heeft het Uwv bij besluit van 24 februari 2016 vastgesteld dat appellante met ingang van 11 januari 2016 recht heeft op een WGA-vervolguitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 36,22%. Bij besluit 14 juli 2016 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 24 februari 2016 gegrond verklaard en vastgesteld dat zij met ingang van 11 januari 2016 recht heeft op een
WGA-loonaanvullingsuitkering en dat voor haar gedurende een periode van 24 maanden vanaf 11 januari 2016 geen inkomenseis geldt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze plaatsgevonden en is de medische grondslag van het bestreden besluit deugdelijk gemotiveerd. Appellante heeft geen informatie overgelegd die de rechtbank aanleiding heeft gegeven om te twijfelen aan de belastbaarheid zoals die is neergelegd in de Functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 8 februari 2016. Dat appellante door de bedrijfsarts De Roover, zoals beschreven in de vragenlijst van 19 november 2014, volledig is afgekeurd, maakt dit volgens de rechtbank niet anders omdat het Uwv niet gebonden is aan een oordeel van een bedrijfsarts. De rechtbank heeft daarnaast de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven. Het vermelden van een onjuiste functienaam heeft volgens de rechtbank verder geen gevolgen voor de mate van arbeidsongeschiktheid. Bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid is niet uitgegaan van een onjuist maatmaninkomen.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij het niet eens is met de gang van zaken. Zij is niet uitgenodigd bij het openbaar uitspreken door de rechtbank van de aangevallen uitspraak. Verder zijn bepaalde gegevens niet juist weergegeven in het dossier en is er sprake geweest van naams- en persoonsverwisseling. Haar gegevens zijn gebruikt voor mevrouw De [achternaam appellante] . Daarnaast heeft zij de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep niet gesproken of gezien. Ook heeft appellante aangevoerd dat er een onjuiste functienaam voor haar laatst verrichte functie is gebruikt. Zij is ziekenverzorgster geweest en niet verzorgende D. Tot slot heeft appellante aangevoerd dat de arbeidsdeskundige C. Spaans heeft toegezegd dat zij een IVA-uitkering zou krijgen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor zover door appellante naar voren is gebracht dat de rechtbank de aangevallen uitspraak in het openbaar heeft uitgesproken en zij daarvoor niet is uitgenodigd, wordt overwogen dat de rechtbank op grond van artikel 8:78, zoals die gold tot 12 juni 2017, gelezen in verbinding met artikel 8:77, aanhef en onder c, van de Awb gehouden is de beslissing in het openbaar uit te spreken. Daarbij wordt alleen het dictum uitgesproken. Verder is van belang dat artikel 8:78 van de Awb noch enige andere rechtsregel de eis stelt dat partijen dienen te worden uitgenodigd om bij het uitspreken van de beslissing door de rechtbank aanwezig te zijn.
4.2.
Voor de grond van appellante dat sprake is geweest van naamsverwisseling in de procedure, heeft de Raad in de gedingstukken geen aanknopingspunten gevonden. Het Uwv heeft naar aanleiding van deze grond onderzoek verricht naar een mogelijke naams- en persoonsverwisseling en in de brief van 6 september 2018 een nadere toelichting gegeven. Daarbij heeft het Uwv, kort gezegd, te kennen gegeven dat de voorzitter tijdens de hoorzitting in de bezwaarprocedure op 22 april 2016 appellante per abuis mevrouw De [achternaam appellante] heeft genoemd in plaats van mevrouw [achternaam appellante] . Volgens het Uwv is er echter geen sprake geweest van naams- en/of persoonsverwisseling, is er geen mevrouw De [achternaam appellante] bekend bij het Uwv en zijn de in het dossier aanwezige gegevens zonder twijfel afkomstig van appellante. De Raad heeft geen reden om hieraan te twijfelen.
4.3.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en er geen reden is om te twijfelen aan de vastgestelde medische belastbaarheid. In hoger beroep zijn geen medische gegevens ingebracht die een ander licht werpen op de zaak. De overwegingen van de rechtbank worden dan ook onderschreven.
4.4.
Tegen de arbeidskundige beoordeling heeft appellante aangevoerd dat er onderscheid bestaat tussen de functie van verzorgende D en ziekenverzorgster. Zoals door de rechtbank terecht is overwogen heeft het vermelden van een onjuiste functienaam geen gevolgen voor de mate van arbeidsongeschiktheid. Door appellante is niet aangevoerd dat de inhoud van de functie onjuist is beschreven of is uitgegaan van een onjuist maatmaninkomen. Dit is verder evenmin uit het dossier gebleken. Deze grond treft dan ook geen doel. Ook de grond dat zij de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep niet heeft gesproken of gezien, leidt niet tot een ander oordeel. Appellante is blijkens het arbeidskundig rapport van 22 februari 2016 twee keer gezien door de arbeidsdeskundige Spaans. Bovendien zijn door appellante geen arbeidskundige gronden aangevoerd die de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep aanleiding hadden moeten geven om appellante persoonlijk te zien of te horen.
4.5.
Voor zover appellante met haar grond dat door de arbeidsdeskundige is toegezegd dat zij een IVA-uitkering zou krijgen, een beroep heeft gedaan op het vertrouwensbeginsel, slaagt dat beroep niet. Volgens vaste rechtspraak van de Raad moet sprake zijn van een bevoegdelijk gedane, schriftelijke, uitdrukkelijke en eenduidige toezegging, dan wel van gerechtvaardigde verwachtingen op grond waarvan het Uwv in deze zaak gehouden was om een IVA-uitkering toe te kennen. Daarvan is niet gebleken.
4.6.
Terecht heeft de rechtbank overwogen dat, uitgaande van de juistheid van de FML van
8 februari 2016, afdoende is gemotiveerd dat appellante in staat moet worden geacht om de geselecteerde functies te vervullen.
4.7.
Gelet op de overwegingen 4.1 tot en met 4.6 slaagt het hoger beroep niet.
4.8.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van R.H. Budde als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2019.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) R.H. Budde
rh