In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 januari 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, die als commercieel medewerker werkte, was uitgevallen door vermoeidheids- en pijnklachten na een Q-koorts infectie. Het Uwv had in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 11 mei 2015 de belastbaarheid van appellante vastgesteld, maar de Raad oordeelde dat het Uwv de conclusies van de geraadpleegde deskundige niet volledig had meegenomen. De deskundige had vastgesteld dat appellante maximaal vier uur per dag kan werken, met de noodzaak voor regelmatige rustmomenten.
De Raad heeft het besluit van het Uwv van 22 mei 2015, waarin werd gesteld dat appellante geen recht had op een WIA-uitkering, vernietigd. De Raad oordeelde dat er geen behandelmogelijkheden waren die tot verbetering van de belastbaarheid konden leiden en dat appellante met ingang van 1 juli 2015 recht had op een IVA-uitkering. De Raad heeft zelf in de zaak voorzien en het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.070,- bedroegen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en is gebaseerd op een zorgvuldige afweging van de medische informatie en deskundigenrapporten.