ECLI:NL:CRVB:2019:551

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 februari 2019
Publicatiedatum
20 februari 2019
Zaaknummer
17/6948 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand voor kosten koelkast door de Centrale Raad van Beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Gelderland van 11 oktober 2017. De appellant had op 23 januari 2017 bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van een koelkast, maar deze aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Arnhem. Het college stelde dat de kosten niet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden en dat de appellant over eigen middelen beschikte om de kosten te dekken.

De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant ongegrond, waarbij werd overwogen dat de kosten voor de aanschaf en vervanging van duurzame goederen tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan behoren. Deze kosten dienen in beginsel uit het inkomen te worden bestreden, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die dit onmogelijk maken. De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de aanvraag voor bijzondere bijstand rechtvaardigden.

In hoger beroep herhaalde de appellant zijn eerdere argumenten, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde het oordeel van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de appellant voldoende middelen had om de vervangingskosten van de koelkast zelf te dekken, en dat de gronden in hoger beroep niet nieuw waren. De Raad besloot dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd in het openbaar gedaan en is vastgelegd in een proces-verbaal.

Uitspraak

17.6948 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 11 oktober 2017, 17/2319 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Arnhem (college)
Datum uitspraak: 12 februari 2019
Zitting heeft: J.J.A. Kooijman
Griffier: J. Tuit
Appellant is niet verschenen. Het college heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Appellant heeft op 23 januari 2017 bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van een koelkast. Bij besluit van 17 februari 2017, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van
24 april 2017 (bestreden besluit), heeft het college deze aanvraag afgewezen. Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt aangevraagd niet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de kosten van de aanschaf en vervanging van duurzame goederen worden gerekend tot de periodiek dan wel incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Die kosten dienen in beginsel te worden bestreden uit het inkomen, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Afzonderlijke bijstandsverlening is niet mogelijk, tenzij de kosten noodzakelijk zijn als gevolg van bijzondere omstandigheden in het individuele geval die ertoe leiden dat de kosten niet uit algemene bijstand en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan. Niet in geschil is dat er noodzakelijke (vervangings-)kosten zijn. Anders dan appellant aanvoert, is echter geen sprake van bijzondere omstandigheden in hiervoor bedoelde zin. Vaststaat dat de koelkast medio september 2016 kapot is gegaan. Uit de in het dossier aanwezige bankafschriften blijkt dat appellant op dat moment dan wel vlak daarna over een behoorlijke som geld beschikte. Hij heeft immers op 27 oktober 2016 een bedrag van
€ 4.000,- opgenomen. Appellant heeft zijn stelling dat hij dit bedrag heeft gereserveerd om een (vakantie-)lening af te lossen, niet aannemelijk gemaakt. Hij heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat een deel van dit geld niet had kunnen worden aangewend voor de aanschaf van een vervangende koelkast. Deze keuze dient voor rekening en risico van appellant te komen. De rechtbank houdt het er dan ook voor dat appellant de vervangingskosten uit eigen middelen heeft kunnen voldoen.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, zijn een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De Raad kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dat oordeel berust.
Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) J. Tuit (getekend) J.J.A. Kooijman
rh