ECLI:NL:CRVB:2019:55

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 januari 2019
Publicatiedatum
10 januari 2019
Zaaknummer
17/206 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering na herplaatsing in passend werk

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 januari 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de rechtbank Limburg. Appellante, die als administratief secretarieel medewerker werkte, was per 2 september 2013 uitgevallen door psychische klachten. Na een onderzoek door het Uwv in 2015 werd vastgesteld dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was, gebaseerd op haar feitelijke verdiensten in een herplaatsing als productie-medewerker. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep onderschrijft deze beslissing. De gronden van hoger beroep zijn een herhaling van eerdere argumenten en de Raad oordeelt dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest. Er is geen aanleiding om te twijfelen aan de conclusies van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst erop dat appellante niet heeft onderkend dat haar arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op basis van haar feitelijke verdiensten in het werk waarin zij is herplaatst. Er zijn geen gronden voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.206 WIA

Datum uitspraak: 2 januari 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
30 november 2016, 16/867 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W.H.A. Bos, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 november 2018. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.J.M.H. Lagerwaard.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is werkzaam geweest als administratief secretarieel medewerker in
WSW-dienstverband. Per 2 september 2013 is zij uitgevallen voor deze arbeid door psychische klachten. Zij was op dat moment gedetacheerd bij een ziekenhuis, als medewerker scanstraat voor 26 uur per week.
1.2.
Op 14 september 2015 heeft een onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts in
verband met de aanvraag van een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per 31 augustus 2015. Hierbij is een Functionele Mogelijkhedenlijst opgesteld. Op 5 oktober 2015 heeft een onderzoek plaatsgevonden door een arbeidsdeskundige, waarbij de functie als medewerker scanstraat niet passend is bevonden en er geen passende functies konden worden geduid. Appellante was inmiddels herplaatst als productie-medewerker in het industrieel toeleveringsbedrijf. Deze functie was passend. Op basis van de inkomsten uit deze functie is appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt bevonden.
1.3.
Bij besluit van 5 oktober 2015 heeft het Uwv vastgesteld dat met ingang van
31 augustus 2015 voor appellante geen recht is ontstaan op een WIA-uitkering. Bij beslissing op bezwaar van 25 februari 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 5 oktober 2015 ongegrond verklaard. Hieraan liggen de rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het
bestreden besluit ongegrond verklaard. Hierbij is overwogen dat appellante door haar beperkingen is aangewezen op arbeid in WSW-verband. In dat verband heeft zij uit feitelijke inkomsten een resterende verdiencapaciteit, op basis waarvan zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep de eerdere gronden van bezwaar en beroep gehandhaafd.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat zij in beroep naar voren heeft gebracht. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de getrokken conclusie door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De rechtbank heeft de beroepsgronden afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat deze gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven en maakt de Raad tot de zijne. Daaraan wordt toegevoegd dat appellante, gelet op de door haar aangevoerde gronden, niet heeft onderkend dat haar mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op basis van haar feitelijke verdiensten in het werk waarin zij is herplaatst. Noch over dit werk als zodanig, noch over de verdienste daaruit heeft appellante iets aangevoerd.
4.2.
Uit overweging 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van S.L. Alves als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 januari 2019.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) S.L. Alves

LO